De samenstelling van de

Processability Theory in de Tweede Taalverving door Sugeng Riyanto Processability Theory afgekort met PT is een theorie over de ontwikkeling van de tweede taalkennis bij de tweede taalleerders hierna T2-leerders. Volgens de theorie kunnen T2-leerders in welke stadia dan ook taalelementen produceren en begrijpen die door de taalprocessor in het geheugen kunnen verwerkt worden op een bepaald moment. Daarom is het erg belangrijk om te weten te komen hoe er de samenstelling van de taalprocessor uitziet en hoe de taalprocessor de tweede taal hierna T2 verwerkt. Op die manier kan men de onwikkeling van de tweede taalkennis bij de leerders voorpellen wat de productie en het begrijpen betreffen in veel talen Pienemann 1998a, 1998b, 2005, 2006, 2007; Jordan 2004; VanPatten dan Williams 2007; Alhawary 2009; Sugeng Riyanto 2010. De PT heeft een doel om hypotheses te vormen over de universele hiërarchie van verschillende middelen bij de verwerking van taal die te maken heeft met de procedurele vaardigheid die nodig is voor de verwerving van de te leren taal. Het proces wordt uitgevoerd door een taalprocessor in het hoofd van de T2-leerders Pienemann 2005: 3. Zo kan men de stadia van de T2-verwerving voorspellen en de voorspelling is vatbaar voor verificatie. De samenstelling van de taalprocessor is verantwoordelijk voor de taalverwerking in real time en wordt bepaald door psychologische factoren, zoals het ophalen van woorden uit het mentale lexicon en werkgeheugens. De taalprocessor hoort nu bij het onderzoek van T2-verwerving en dit brengt psychologische beperkingen mee. De beperkingen hebben veel invloed op de verwerking van taal.

1. De samenstelling van de

Processability Theory De PT kent hiërarchie bij de verwerking van taal in het hoofd van taalverwervers verwerkings hiërarchie. Deze hiërarchie is gebasseerd op het idee dat er een verwisseling van de grammaticale informatie in en tussen woordgroepen in de zin Pienemann 1998a, 2005. De grammaticale informatie “derde persoon enkelvoud” is toegekend aan de kleine Peter en gaat in de zin: 1 De kleine Peter gaat naar de bakker. Men noemt deze relatie de congruentie tussen het onderwerp en de persoonsvorm. Volgens de Lexicale Functionele Grammatica afgekort LFG en de theorie van Levelt 1989 over taalproductie onderzoekt de taalprocessor bijvoorbeeld of de kleine Peter en gaat dezelfde grammaticale informatie bevatten. De grammaticale informatie ‘derde persoon enkelvoud’ wordt in de taalprocessor bewaard. De persoonsvorm ‘gaat’ heeft ook de grammaticale informatie ‘derde persoon enkelvoud’ die klopt met de grammaticale informatie van de kleine Peter. De taalprocessor vergelijkt de twee grammaticale informaties. Als de beide informaties elkaar kloppen, kunnen de woordgroepen samen een grammaticale zin vormen. De T2-leerders moeten ook zulke procedures ontwikkelen om grammaticale informaties bewaren en vergelijken. Zo leren ze beslissen of een zin grammaticaal is of niet in de doeltaal. In de zin: 2 De kleine Peter ga naar huis. 1 De kleine Peter heeft de grammaticale informatie ‘derde persoon enkelvoud’ maar het werkwoord ‘eerste persoon enkelvoud’. De twee grammaticale informaties overeenstemmen niet. In het Nederland moet het onderwerp en de persoonsvorm overeenstemmen in persoon en getal. Zin 2 is een zin in tussentaal. De T2-leerder die de zin produceert heeft de regel ‘de overeenstemming tussen het onderwerp en de persoonsvorm’ nog niet helemaal beheerst. Dat de T2-leerder ga kiest in plaats van bijvoorbeeld gaan is al een prestatie, maar hij schiet net te kort. Hetzelfde principe geldt ook bij de grammaticale informatie binnen een woordgroep, bijvoorbeeld twee boeken. De grammaticale informatie ‘meervoud’ is gespaard zowel bij twee als bij boeken. In het Nederlands moet de grammaticale informatie elkaar kloppen om een nominale groep te vormen. Beginnende T2-leerders produceren nog bijvoorbeeld twee boek in het Indonesisch dua buku is buku ‘boek’ enkelvoud. In de LFG heet het proces feature unification. De genoemde voorbeelden laten de verwerkingshiërarchie zien binnen de PT. De grammaticale informatie binnen een zin wordt vergeleken tussen woordgroepen onderling. Binnen de woordgoep wordt de grammaticale informatie overeengestemd tussen een woord en een ander woord in dezelfde woordgroep en dit gebeurt vóór de vorming van een zin. Het proces van de grammaticale overeenstemming gaat volgens een bepaalde volgorde. Dat is het principe van de verwerkingshiërarchie. De nominale groep wordt samengesteld vóór de verbale groep. Daarna wordt de zin samengesteld. Een woord is een categorie, bijvoorbeeld ‘zelfstandig naamwoord’, ‘werkwoord’ en categoriale procedure is de verzemelplaats voor de grammaticale informatie zoals ‘enkelvoud’, ‘verleden tijd’. Daarom komt de categoriale procedure voor vóór de procedure van de nominale groep. De eerste versie van de verwerkingshiërarchie is als volgende Pienemann 1998a, 2005: 1. Zonder procedure, bijvoorbeeld het woord ‘ja’; 2. De categoriale procedure, bijvoorbeeld de toevoeging van verleden tijd achtervoegsel –te bij werkte; 3. De procedure van de nominale groep, bijvoorbeeld meervoudige overeenstemming tussen twee woorden zoals twee woorden; 4. De procedure van de verbale groep, bijvoorbeeld de vooropplaatsing van de adverbium zoals Morgen ga ik naar Leiden; 5. De procedure van de zin, bijvoorbeeld de congruentie tussen het onderwerp en de persoonsvorm: Ik gaHij gaatWij gaan; 6. De procedure van samengestelde zinnen, bijvoorbeeld de vorming van de hoofdzin en de bijzin: Ik zeg dat hij morgen naar Leiden gaat. De taalleerders bouwen hun grammaticale kennis volgens de hiërarchie. Hiervoor zijn er twee redenen Pienemann 2007: 141: a de hiërarchie is implicationeel, dat betekent dat iedere procedure een voorwaarde is voor de andere procedure; b de hiërarchie laat de route van verwerving. De taalleerders hebben geen andere keuze. Ze moeten de hiërarchie gewoon volgen. De volgorde ligt vast. Op die manier stelt de samenstelling van ‘language generation’ beperking ten opzichte van de ontwikkeling van taalkennis Pienemann 2007: 141. Zo kan de taalleerder zichzelf plaatsen. Als hij zich in stadium 3 bevindt, namelijk dat hij nog maar de grammaticale informatie 2 binnen een woordgoep kan verwisselen, heeft hij problemen om een zin te produceren die verwisseling van de grammaticale informatie tussen woordgroepen onderling.

2. Hypothesis Ruimte Hypothesis Space