129 overleed, nam Steerlincx zijn plaats in.
77
Tot aan zijn verzoek om notaris te mogen worden, werkte
David Dispontijn als boekhouder.
78
Frederik Michault was evenals de genoemde Steerlincx
al geadmitteerd door het Hof van Holland en werkte als notaris op Banda, voordat hij in 1682
op Batavia werd benoemd.
79
In datzelfde jaar werd de assistent David Reguleth van Solor
een mesties benoemd in plaats van Jan Keysers van Breda, die toestemming had gekregen te
repatriëren. Reguleth had voorheen in Batavia lange jaren als klerk gediend.
80
Al deze voorbeelden geven aan dat er genoeg geïnteresseerden voor het notarisambt waren en
dat zij ook bereid waren op een plaats te wachten. Het was echter in het belang van de zittende
notarissen het aantal kantoren niet uit te breiden. Toen in 1680 notaris Reynoldus Brouwerius
overleed, kwamen de notarissen op het kasteel klagen dat Batavia teveel had aan vijf notarissen,
en dat drie of vier ook genoeg was. Die klacht vond geen gehoor, en de Hoge Regering besloot
‘op goede insigten’ de notarissen tot meer ijver op te wekken. En dus werd boekhouder Christoffel
van Outers na examinatie door de Raad van Justitie tot nieuwe notaris aangesteld.
81
Naderhand is die vijfde notaris weer geschrapt, om in 1718 er weer bij te komen. Twee jaar
later had de stad weer genoeg aan vier, maar in 1731 waren het er zes. Dat zij goed op hun
uitgaven letten blijkt uit het feit dat vier van de vijf notarissen in 1751 aan de goedkopere
westzijde van de stad woonden, en niemand van hen aan de oostzijde. De nieuwbenoemde Gouset
werd verplicht om aan de oostzijde aan de dure Tijgersgracht kantoor te openen.
Ook in de achttiende eeuw stond de drang om omzet te halen soms op gespannen voet met
de zorgvuldigheid, vooral waar het ging om getuigen. De eed van notarissen moest opnieuw
worden vernieuwd en het werd verplicht dat de comparanten de te passeren akten tekenden.
Op 24 augustus 1762 werden alle orders en reglementen aangaande de notarissen door
de Hoge Regering ‘gerenoveerd, vermeerderd en vastgesteld’ en werd de Raad van Justitie
aanbevolen deze orders en reglementen in een recueil te verzamelen en deze jaarlijks aan de
notarissen voor te lezen. Toch kwam het ook daarna nog veelvuldig voor dat er foutieve
akten gemaakt werden en stelde de Hoge Regering voortdurend nieuwe regels, vooral ten
aanzien van het passeren van testamenten van compagniesdienaren.
In het laatste kwart van de achttiende eeuw liep de bevolking van Batavia terug. Die neerwaartse
gang trof ook de notariskantoren want er was minder werk te doen. Op 14 mei 1773 werd het
aantal notarissen binnen de stad teruggebracht tot drie of vier, en buiten de stad tot één, en op
13 juli 1792 mochten er nog slechts drie in de stad werken.
82
Rond 1789 werd het notarissen ook toegestaan buiten Batavia akten op te
maken en werden er speciale notarissen voor de Ommelanden benoemd. In 1822 werd de notaris
een publiek ambtenaar en kwam er een nieuw reglement.
83
Van alle Bataviase archieven brengen de notariële archieven ons het dichtst bij de multi-
etnische samenleving. Dat heeft te maken met het feit dat Aziaten vaak de notariskantoren betraden.
Zoals hierboven gezegd schreef het reglement van 1625 voor dat de notarissen ten dienste moesten
staan ‘van allen die daarom verzoeken’. De armen moesten zij zelfs gratis helpen. De notariële
dienstverlening aan de Aziatische bevolking lijkt vanaf het begin goed te hebben gewerkt. Vanaf
1642 gold voor de Chinezen dat zij verplicht waren hun obligaties voor de notaris of secretaris
te laten passeren. De notarissen mochten voortaan geen akte passeren zonder dat deze in het bijzijn
van partijen en getuigen was voorgelezen en ondertekend. Dit had tot gevolg dat vele Aziaten
als getuigen meekwamen naar de notariskantoren. Daarmee is het archief van de Bataviase notarissen
de belangrijkste bron voor de geschiedenis van het wel en wee van de Aziatische bevolking van
Batavia.
IV. Kerkelijke colleges 1. De Gereformeerde kerkenraad van
Batavia 1621
Op 21 januari 1621 werd de eerste zitting gehouden van de Bataviase Gereformeerde
Protestantse kerkenraad, die enkele weken tevoren provisioneel was opgericht op aandringen
van J.P. Coen. Onder het gezag van deze provisionele kerkenraad werd op 3 januari 1621
het eerste avondmaal gevierd door ongeveer veertig overtuigde Calvinisten. De behoefte aan
vieringen was de directe aanleiding deze kerkelijke instelling op te richten.
De Bataviase kerkenraad 1621 en het College van Diakenen 1648 waren verantwoordelijk
voor zowel de Nederlandse, Maleistalige als Portugeestalige gemeenten. Deze gemeenten
hadden alle hun eigen kerkgebouwen. De Maleistalige gemeente kerkte in de zogenoemde
Maleise of hospitaalskerk 1678. De ‘Portugese’ gemeente had er zelfs drie: de Portugese
Binnenkerk 1672, staande binnen de stadsmuren; de Portugese Buitenkerk 1695, gelegen buiten
130 de stadsmuren thans Gereja Sion en de kerk
van Tugu. De belangrijke notulenboeken van de Bataviase kerkenraad zijn tot het jaar 1692
gepubliceerd door J. Mooij.
84
Het College van Diakenen bediende eveneens al deze gemeenten, en bestond evenals de
kerkenraad uit Europese leden slechts éénmaal was een niet-Europeaan, een Mardijker, lid
van de kerkenraad. De archieven van beide instellingen betreffen in hoge mate de tot het
Protestantisme bekeerde slaven en vrijen, die in de zeventiende eeuw veelal een Indiase
achtergrond hadden. De vrije Aziatische en niet- gewettigde Indo-Europese christenen werden
Mardijkers genoemd. In de achttiende eeuw werd deze groep steeds kleiner, terwijl de kerk
steeds meer Europees en Indisch werd. Kerkelijke tuchtoefening en armenzorg waren belangrijk
voor de traditionele reformatorische kerk. Het bleken geschikte instrumenten in de kerstening
en sociale disciplinering van de verschillende bevolkingsgroepen.
85
De Bataviase kerkenraad was autonoom en viel bestuurlijk niet onder een andere
organisatie. Niettemin werden de predikanten, ziekentroosters en schoolmeesters betaald door
de VOC. De resolutieboeken van de Hoge Regering vermelden tal van kerkelijke zaken en
kwesties, vooral personele zaken. Ook onderhield de Bataviase kerkenraad nauwe betrekkingen
met diverse Nederlandse classes in vooral de VOC-steden Amsterdam, Middelburg, Hoorn
en Enkhuizen, alsmede met de Synoden van Noord- en Zuid-Holland, en Zeeland. Deze
Nederlandse kerkelijke organisaties zorgden voor de rekrutering, examinering en uitzending
van predikanten en ziekentroosters. De synoden waren gewoon hun verslagen naar de diverse
kerkenraden in Azië te sturen. Deze verslagen bevinden zich nog steeds in het Bataviase
kerkarchief. De Bataviase kerkenraad stuurde jaarlijks algemene rapporten naar de classes en
synoden van Holland en Zeeland over de staat van de kerken en scholen in het octrooigebied van
de VOC, de ‘Generale Kerkstaten’ genoemd. De correspondentie richting Nederland ging echter
ook via informele wegen, privé-correspondentie en mondelinge verslaggeving. De informatie die de
formele briefwisseling biedt, is vergeleken bij de uitvoerigheid van VOC-verslagen vaak summier.
De informatie voor de generale kerkstaten ontving de Bataviase kerkenraad van andere
kerkenraden in Azië, die eveneens autonoom waren. In het kerkelijke archief zijn opgenomen
de bundels met ingekomen brieven uit plaatsen als Ambon, Banda, Ternate, Makassar, Timor etc.
Van deze correspondentie was tot voor kort het bestaan niet bekend, want deze brievenbundels
waren opgeborgen in de diverse gewestelijke archieven. Het kerkenraadarchief is zeer
belangrijk voor de bestudering van de geschiedenis van de oudste Protestantse kerk in Azië, de
christianisering van delen van oostelijk Indonesië, en de verhouding Islam-Christendom.
86
De kerkenraad, bestaande uit predikanten en ouderlingen, hield toezicht op de predikbeurten,
de bediening van de sacramenten van doop en avondmaal, de uitoefening van de kerkelijke tucht,
de armenzorg tot 1648, pastorale hulp door ziekentroosters, catechisatie door leermeesters
en candidaat-leermeesters, het werk van de schoolmeesters, de opleiding van de leer- en
schoolmeesters, de vertaling van catechetisch materiaal en de bijbel; de verzending van
predikanten naar andere Aziatische gemeenten en de correspondentie met diverse gemeenten en
kerkelijke organen in Nederland. Daarmee had deze kerkenraad het vermoedelijk drukker dan een
willekeurige kerkenraad in een Nederlandse stad. Tot 1669 moest de Bataviase gemeente het
met slechts zes predikanten doen. Het aantal ouderlingen, dat eveneens op zes lag, werd met
de verkiezing van een nieuwe kerkenraad op 10 januari 1673 uitgebreid naar acht.
87
Zes jaren later verzocht de kerkenraad een uitbreiding
naar tien, niet alleen omdat de gemeente sterk groeide maar ook omdat tussentijds ouderlingen
die compagniesdienaar waren soms plotseling werden overgeplaatst naar andere kantoren.
88
De formatie van predikanten bereikte in 1749 haar grootste omvang; er waren er toen twaalf.
Ofschoon de kerkenraad in de meeste zaken zijn gang kon gaan, woonde dikwijls een commissaris-
politiek de vergaderingen bij. Dit was een lid van de Raad van Indië die lette op alle kerkelijke
zaken die ook de overheid aangingen. Hij nam bijvoorbeeld kennis van de inhoud van de
kerkelijke brieven richting Nederland en had een stem in de verzending van predikanten
en ziekentroosters naar andere protestantse gemeenten in Azië onder de VOC.
2. Het College van Diakenen 1648
De Gereformeerde diaconie was de enige vorm van door Nederlanders georganiseerde
stadsarmenzorg in Batavia. De eerste twee diakenen werden in 1621 gekozen. Volgens de
kerkenorde van 1624 bestond hun taak uit het verzamelen van aalmoezen, het verstrekken van
uitkeringen en het afleggen van rekenschap aan de kerkenraad. Tot 1648 waren de diakenen
lid van de kerkenraad, daarna vormden ze een eigen college. Wel blijkt uit de stukken dat de