Notarissen 1620-1822 De stedelijke colleges van Batavia 1. Het College van Schepenen 1620-1809

129 overleed, nam Steerlincx zijn plaats in. 77 Tot aan zijn verzoek om notaris te mogen worden, werkte David Dispontijn als boekhouder. 78 Frederik Michault was evenals de genoemde Steerlincx al geadmitteerd door het Hof van Holland en werkte als notaris op Banda, voordat hij in 1682 op Batavia werd benoemd. 79 In datzelfde jaar werd de assistent David Reguleth van Solor een mesties benoemd in plaats van Jan Keysers van Breda, die toestemming had gekregen te repatriëren. Reguleth had voorheen in Batavia lange jaren als klerk gediend. 80 Al deze voorbeelden geven aan dat er genoeg geïnteresseerden voor het notarisambt waren en dat zij ook bereid waren op een plaats te wachten. Het was echter in het belang van de zittende notarissen het aantal kantoren niet uit te breiden. Toen in 1680 notaris Reynoldus Brouwerius overleed, kwamen de notarissen op het kasteel klagen dat Batavia teveel had aan vijf notarissen, en dat drie of vier ook genoeg was. Die klacht vond geen gehoor, en de Hoge Regering besloot ‘op goede insigten’ de notarissen tot meer ijver op te wekken. En dus werd boekhouder Christoffel van Outers na examinatie door de Raad van Justitie tot nieuwe notaris aangesteld. 81 Naderhand is die vijfde notaris weer geschrapt, om in 1718 er weer bij te komen. Twee jaar later had de stad weer genoeg aan vier, maar in 1731 waren het er zes. Dat zij goed op hun uitgaven letten blijkt uit het feit dat vier van de vijf notarissen in 1751 aan de goedkopere westzijde van de stad woonden, en niemand van hen aan de oostzijde. De nieuwbenoemde Gouset werd verplicht om aan de oostzijde aan de dure Tijgersgracht kantoor te openen. Ook in de achttiende eeuw stond de drang om omzet te halen soms op gespannen voet met de zorgvuldigheid, vooral waar het ging om getuigen. De eed van notarissen moest opnieuw worden vernieuwd en het werd verplicht dat de comparanten de te passeren akten tekenden. Op 24 augustus 1762 werden alle orders en reglementen aangaande de notarissen door de Hoge Regering ‘gerenoveerd, vermeerderd en vastgesteld’ en werd de Raad van Justitie aanbevolen deze orders en reglementen in een recueil te verzamelen en deze jaarlijks aan de notarissen voor te lezen. Toch kwam het ook daarna nog veelvuldig voor dat er foutieve akten gemaakt werden en stelde de Hoge Regering voortdurend nieuwe regels, vooral ten aanzien van het passeren van testamenten van compagniesdienaren. In het laatste kwart van de achttiende eeuw liep de bevolking van Batavia terug. Die neerwaartse gang trof ook de notariskantoren want er was minder werk te doen. Op 14 mei 1773 werd het aantal notarissen binnen de stad teruggebracht tot drie of vier, en buiten de stad tot één, en op 13 juli 1792 mochten er nog slechts drie in de stad werken. 82 Rond 1789 werd het notarissen ook toegestaan buiten Batavia akten op te maken en werden er speciale notarissen voor de Ommelanden benoemd. In 1822 werd de notaris een publiek ambtenaar en kwam er een nieuw reglement. 83 Van alle Bataviase archieven brengen de notariële archieven ons het dichtst bij de multi- etnische samenleving. Dat heeft te maken met het feit dat Aziaten vaak de notariskantoren betraden. Zoals hierboven gezegd schreef het reglement van 1625 voor dat de notarissen ten dienste moesten staan ‘van allen die daarom verzoeken’. De armen moesten zij zelfs gratis helpen. De notariële dienstverlening aan de Aziatische bevolking lijkt vanaf het begin goed te hebben gewerkt. Vanaf 1642 gold voor de Chinezen dat zij verplicht waren hun obligaties voor de notaris of secretaris te laten passeren. De notarissen mochten voortaan geen akte passeren zonder dat deze in het bijzijn van partijen en getuigen was voorgelezen en ondertekend. Dit had tot gevolg dat vele Aziaten als getuigen meekwamen naar de notariskantoren. Daarmee is het archief van de Bataviase notarissen de belangrijkste bron voor de geschiedenis van het wel en wee van de Aziatische bevolking van Batavia.

IV. Kerkelijke colleges 1. De Gereformeerde kerkenraad van

Batavia 1621 Op 21 januari 1621 werd de eerste zitting gehouden van de Bataviase Gereformeerde Protestantse kerkenraad, die enkele weken tevoren provisioneel was opgericht op aandringen van J.P. Coen. Onder het gezag van deze provisionele kerkenraad werd op 3 januari 1621 het eerste avondmaal gevierd door ongeveer veertig overtuigde Calvinisten. De behoefte aan vieringen was de directe aanleiding deze kerkelijke instelling op te richten. De Bataviase kerkenraad 1621 en het College van Diakenen 1648 waren verantwoordelijk voor zowel de Nederlandse, Maleistalige als Portugeestalige gemeenten. Deze gemeenten hadden alle hun eigen kerkgebouwen. De Maleistalige gemeente kerkte in de zogenoemde Maleise of hospitaalskerk 1678. De ‘Portugese’ gemeente had er zelfs drie: de Portugese Binnenkerk 1672, staande binnen de stadsmuren; de Portugese Buitenkerk 1695, gelegen buiten 130 de stadsmuren thans Gereja Sion en de kerk van Tugu. De belangrijke notulenboeken van de Bataviase kerkenraad zijn tot het jaar 1692 gepubliceerd door J. Mooij. 84 Het College van Diakenen bediende eveneens al deze gemeenten, en bestond evenals de kerkenraad uit Europese leden slechts éénmaal was een niet-Europeaan, een Mardijker, lid van de kerkenraad. De archieven van beide instellingen betreffen in hoge mate de tot het Protestantisme bekeerde slaven en vrijen, die in de zeventiende eeuw veelal een Indiase achtergrond hadden. De vrije Aziatische en niet- gewettigde Indo-Europese christenen werden Mardijkers genoemd. In de achttiende eeuw werd deze groep steeds kleiner, terwijl de kerk steeds meer Europees en Indisch werd. Kerkelijke tuchtoefening en armenzorg waren belangrijk voor de traditionele reformatorische kerk. Het bleken geschikte instrumenten in de kerstening en sociale disciplinering van de verschillende bevolkingsgroepen. 85 De Bataviase kerkenraad was autonoom en viel bestuurlijk niet onder een andere organisatie. Niettemin werden de predikanten, ziekentroosters en schoolmeesters betaald door de VOC. De resolutieboeken van de Hoge Regering vermelden tal van kerkelijke zaken en kwesties, vooral personele zaken. Ook onderhield de Bataviase kerkenraad nauwe betrekkingen met diverse Nederlandse classes in vooral de VOC-steden Amsterdam, Middelburg, Hoorn en Enkhuizen, alsmede met de Synoden van Noord- en Zuid-Holland, en Zeeland. Deze Nederlandse kerkelijke organisaties zorgden voor de rekrutering, examinering en uitzending van predikanten en ziekentroosters. De synoden waren gewoon hun verslagen naar de diverse kerkenraden in Azië te sturen. Deze verslagen bevinden zich nog steeds in het Bataviase kerkarchief. De Bataviase kerkenraad stuurde jaarlijks algemene rapporten naar de classes en synoden van Holland en Zeeland over de staat van de kerken en scholen in het octrooigebied van de VOC, de ‘Generale Kerkstaten’ genoemd. De correspondentie richting Nederland ging echter ook via informele wegen, privé-correspondentie en mondelinge verslaggeving. De informatie die de formele briefwisseling biedt, is vergeleken bij de uitvoerigheid van VOC-verslagen vaak summier. De informatie voor de generale kerkstaten ontving de Bataviase kerkenraad van andere kerkenraden in Azië, die eveneens autonoom waren. In het kerkelijke archief zijn opgenomen de bundels met ingekomen brieven uit plaatsen als Ambon, Banda, Ternate, Makassar, Timor etc. Van deze correspondentie was tot voor kort het bestaan niet bekend, want deze brievenbundels waren opgeborgen in de diverse gewestelijke archieven. Het kerkenraadarchief is zeer belangrijk voor de bestudering van de geschiedenis van de oudste Protestantse kerk in Azië, de christianisering van delen van oostelijk Indonesië, en de verhouding Islam-Christendom. 86 De kerkenraad, bestaande uit predikanten en ouderlingen, hield toezicht op de predikbeurten, de bediening van de sacramenten van doop en avondmaal, de uitoefening van de kerkelijke tucht, de armenzorg tot 1648, pastorale hulp door ziekentroosters, catechisatie door leermeesters en candidaat-leermeesters, het werk van de schoolmeesters, de opleiding van de leer- en schoolmeesters, de vertaling van catechetisch materiaal en de bijbel; de verzending van predikanten naar andere Aziatische gemeenten en de correspondentie met diverse gemeenten en kerkelijke organen in Nederland. Daarmee had deze kerkenraad het vermoedelijk drukker dan een willekeurige kerkenraad in een Nederlandse stad. Tot 1669 moest de Bataviase gemeente het met slechts zes predikanten doen. Het aantal ouderlingen, dat eveneens op zes lag, werd met de verkiezing van een nieuwe kerkenraad op 10 januari 1673 uitgebreid naar acht. 87 Zes jaren later verzocht de kerkenraad een uitbreiding naar tien, niet alleen omdat de gemeente sterk groeide maar ook omdat tussentijds ouderlingen die compagniesdienaar waren soms plotseling werden overgeplaatst naar andere kantoren. 88 De formatie van predikanten bereikte in 1749 haar grootste omvang; er waren er toen twaalf. Ofschoon de kerkenraad in de meeste zaken zijn gang kon gaan, woonde dikwijls een commissaris- politiek de vergaderingen bij. Dit was een lid van de Raad van Indië die lette op alle kerkelijke zaken die ook de overheid aangingen. Hij nam bijvoorbeeld kennis van de inhoud van de kerkelijke brieven richting Nederland en had een stem in de verzending van predikanten en ziekentroosters naar andere protestantse gemeenten in Azië onder de VOC.

2. Het College van Diakenen 1648

De Gereformeerde diaconie was de enige vorm van door Nederlanders georganiseerde stadsarmenzorg in Batavia. De eerste twee diakenen werden in 1621 gekozen. Volgens de kerkenorde van 1624 bestond hun taak uit het verzamelen van aalmoezen, het verstrekken van uitkeringen en het afleggen van rekenschap aan de kerkenraad. Tot 1648 waren de diakenen lid van de kerkenraad, daarna vormden ze een eigen college. Wel blijkt uit de stukken dat de