Het College van Weesmeesters de Weeskamer 1624-1885

124 Justitie en de kerkenraad – als centraal punt van waaruit de belangen van minderjarige wezen werden geregeld. De weeskamer correspondeerde met diverse Nederlandse weeskamers in VOC- steden zoals Amsterdam, Hoorn, Enkhuizen, Middelburg, Vlissingen, Rotterdam, Dordrecht en Delft. Ook Utrecht, Arnhem, Zutphen en andere steden komen in de administratie voor. De Bataviase weeskamer was belangrijk voor het gehele VOC-octrooigebied. De weesmeesters op Ceylon Colombo, Galle, Jaffnapatnam en in India Cochin op de kust van Malabar, Hougly in Bengalen en Nagapatnam op de kust van Coromandel stonden in contact met de Bataviase weeskamer. Zij stuurden bijvoorbeeld kopieën van hun financiële administratie naar Batavia. De administratie van de nalatenschappen van in andere VOC-plaatsen overleden Europeanen werd in Batavia bijgehouden in de Malakse weesboeken, de Ambonse weesboeken etc. Het vrijwel onbestudeerde archief van de weeskamer werpt licht op familienamen, erfenissen en de bezittingen van de overzeese Europese bevolkingsgroep. Het vormt dan ook een belangrijke bron voor genealogen, die ook consistent doorloopt in de negentiende eeuw. Onder Daendels werden op diverse plaatsen de weeskamers en boedelkamers voor Aziaten, zie hieronder in 1808 samengevoegd, maar die te Batavia bleven afzonderlijk functioneren. In 1818, na het herstel van het Nederlandse gezag, werd bij besluit van 23 oktober 1818 een nieuwe instructie voor de weeskamer gemaakt. De oude procedures van de Bataviase Statuten van 1642 vernieuwd in 1766 bleven grotendeels van kracht. In 1828 werd een nieuwe instructie gemaakt. Interessant is ten slotte dat de Colleges van Wees- en Boedelmeesters nog tot 1885 afzonderlijk bleven voortbestaan, om pas toen te worden samengevoegd. 41

3. Het College van Heemraden 1664-1809

Op 19 september 1664 werd ‘nae de wijse in ons vaederlandt gebruyckelijck’ een College van Heemraden opgericht. De raden van Indië hadden al enige tijd geconstateerd dat de landdrost te veel werk had aan het opzicht over de Ommelanden en de particuliere landerijen. Niet alleen waren landbezitters vaak met elkaar in onenigheid, ook waren de landpercelen en erven te wijdverspreid voor nauwkeurig opzicht en registratie. In dit nieuwe college namen – naast de landdrost – in genoemd jaar drie leden van de Hoge Regering zitting: Pieter Anthonisz Overtwater, Pieter van Hoorn, en Joan Thuysz. In ieder geval moet laatstgenoemde als opzichter over ’s Compagnies paardenstal met de Ommelanden bekend zijn geweest. 42 Welke taken dit college precies uitvoerde, is niet bekend. Uit het feit dat de Hoge Regering in 1672 besloot het heemradencollege met drie extra leden te versterken, mag men afleiden dat het nog functioneerde. Een van de drie was overigens luitenant Frederick Müller, een ervaren maar ruwe ordehandhaver die Javaans sprak. De landdrost kreeg bij deze gelegenheid een substituut en vier dienaren bij de zes die hij al had. 43 Vermoedelijk ging het vooral om de handhaving van de orde in de Ommelanden, en liet men het opzicht over de publieke werken liever als vanouds over aan het College van Schepenen. Dat laatste wordt bevestigd door de weigering van schepenen in 1679 om nog langer verantwoordelijk te zijn voor het opzicht over het graven van een nieuwe ringsloot. Na ‘verscheyde redenkavelingen’, waarnaar men slechts kan gissen, oordeelde de Hoge Regering dat voortaan over zulke publieke werken ‘een bijsonder en apart college van compagniesdienaren en borgeren’ aangesteld behoorde te worden. De ordinaire raad Dirk Blom werd tot president aangesteld, en een koopman en drie burgers tot overige leden. Het nieuwe college kreeg de titel van ‘President en Heemraden van Batavia’s Ommelanden’, maar kreeg vooralsnog geen andere opdracht dan het opzicht over het graven van de genoemde ringsloot. 44 Op 21 mei 1680 kregen de raden Anthonio Hurdt en Dirck Blom als presidenten van zowel de schepenbank als het heemradencollege de opdracht om een concept-reglement voor heemraden op te stellen ‘over de sorge, en welstandt en verbeteringe der algemeene landerijen [ … ] en in hoeverre daarin en ontrent bij de collegieën van schepenen en heemraden soude konnen en mogen werden geprocedeert, en gedisponeert’. Het concept-reglement werd op 23 juli in de vergadering besproken en goedgekeurd, vijf dagen later per plakkaat bekendgemaakt, en vervolgens opgenomen in de Bataviase Statuten. 45 Nadat de eerste leden door de Hoge Regering waren benoemd en beëdigd 46 , werd besloten dat de nominatie van nieuwe leden voortaan door het college zelf kon worden gedaan, en dat zij ‘geene veranderinge van jaarlijks nominatie of verkiesinge, gelijk alle andere borgerlijcke collegiën deser stede, subject sullen wesen’. Voorts kreeg het college een vaste secretaris en een bode. 47 Voor de Hoge Regering was dit een gemakkelijke manier om controle over de landerijen, uitgifte van land, en verbetering van infrastructuur te behouden. De president van het heemradencollege was altijd een lid van de Raad van Indië, en via 125 deze voorzitter liep de directe communicatie over tal van zaken die de Ommelanden betroffen. Op 23 maart 1685 besloot de Hoge Regering het aantal leden van het heemradencollege met nog twee uit te breiden tot negen. De opperkoopman en stadsfabriek opzichter over de publieke werken Adriaan de Man kreeg als nieuw lid speciaal het toezicht over de bruggen, die gewoonlijk veel reparaties nodig hadden. In dat jaar fungeerde extra-ordinair raad van Indië Joan van Hoorn als president, en landdrost Vincent van Moock als vice-president van het heemradencollege. Ook de kapiteins van de buitenforten aan de oostzijde en aan de westzijde hadden zitting in het college. 48 Tijdens het vergaderen zaten de compagniesdienaren en burgers om en om rond de tafel. 49 Aangezien de leden van de Hoge Regering vaak onvoldoende tijd konden vrijmaken om heemradenpresident te zijn, werd die functie regelmatig vergeven aan een oud-gouverneur van een buitengewest. 50 De functie van vice-voorzitter werd waargenomen door de landdrost. De negen leden van het college verdeelden de taken als volgt: twee leden waren opperwijkmeesters ‘om de west’, twee ‘om de oost’ en twee ‘om de zuid’, in totaal 33 wijken. Eén lid was verantwoordelijk voor de ontvangst van het tiende van de schoven van de geoogste padi rijst van de ‘onuitgegeven’ landerijen, dat wil zeggen compagniesland. Eén van de leden fungeerde als ‘Gecommitteerde tot de saaken der Inlanderen’. Deze functionaris moest aanvankelijk vooral de illegale vestiging van Javanen in de Ommelanden tegengaan. 51 Meestal ging de verkiezing van een nieuw heemradencollege gepaard met een nieuwe verdeling van de wijkmeesters. Jaarlijks werden eerst de wijkmeesters van het Oosterveld, en een week later de wijkmeesters van het Westerveld in het vergaderlokaal van de heemraden geciteerd. De bode waarschuwde de wijkmeesters een week van tevoren. In plaats van de overleden en verhuisde wijkmeesters werden nieuwe aangesteld, aan de hand van een namenlijst die door de wijkmeesters zelf was opgesteld. Na ‘examinatie en omvraag’ kozen de heemraden naar gewoonte uit deze lijst. Deze keuze moest vervolgens worden goedgekeurd door de Hoge Regering. 52 Het College van Heemraden was samen met de wijkmeesters verantwoordelijk voor de bevolkingsregistratie in de Ommelanden. In december waarschuwde de bode de wijk- en buurtmeesters dat zij tegen het einde van die maand hun ‘wijkrollen’, de personenregistratie in wijkboeken, moesten inleveren. In 1706 werd besloten dit voortaan in augustus te doen, aangezien de natte moesson het vaak verhinderde om een nauwkeurige opgaaf te bezorgen. 53 Ook daarna werd er door de wijkmeesters nog dikwijls met de opgaven gerommeld. Deze moesten de heemraden verwerken tot een ‘generale wijkrol der Ommelanden’ die samen met de generale wijkrol van de stad vervaardigd door het College van Schepenen jaarlijks naar Nederland werd gezonden. De administratie van de heemraden werd verzorgd door een secretaris. Het college had een secretaris in dienst, een bode en een of meerdere landmeters en onderlandmeters die landmetingen verrichtten en kaarten maakten. Ook telde het heemradenkantoor twee klerken. Telkens wanneer een nieuwe secretaris werd benoemd, ontving hij alle gebundelde archieven en papieren, en een register daarop. Ook droeg hij zorg voor een register van oude en nieuwe kaarten. In de ‘rolle van de padie’ hield hij bij hoeveel bos padi er was opgeleverd en naar ’s compagnies graanmagazijn was gebracht door de rijstverbouwende gebruikers van compagniesland. Vermoedelijk heeft de secretaris ook de administratie van vóór 1664 onder zich gehad. Daaronder bevonden zich erfbrieven uit de jaren 1634-1639, en een erfbriefboek uit 1661-1697. 54 Het College van Heemraden hield kantoor in een pand buiten de stadsmuren, aan de oostzijde van de stad. Buiten het heemradenkantoor was een fraaie tuin met boomgaard, waar door het College van Diakenen jaarlijks het zogenoemde manggafeest voor de weeskinderen werd georganiseerd. De landdrosten moesten de vergaderingen van heemraden bijwonen. Overtreders van de plakkaten op bijvoorbeeld het schoonhouden van wegen en onderhouden van bruggen, evenals het illegaal gesloten houden van waterdammen, konden op het kantoor worden ontboden. Dit was het recht om ‘assurante ingelanden’ te citeren. Heemraden waren gerechtigd geldboetes te innen maar mochten geen lijfstraffen uitdelen. Het College van Heemraden hield toezicht op de licenties op suikermolens, steen- en pannenbakkerijen, en kalkbranderijen. Ook was het verantwoordelijk voor het toezicht op de landerijen en de bossen die de Compagnie toebehoorden. Van de landerijen werd gewoonlijk tien procent van de padi-opbrengst gevorderd. Heemraden zagen toe op de conservering van compagniesbos, de kapvergunningen en het illegaal weghalen van brandhout. Sommige compagnieslanderijen en ook een aantal vispoelen werden verhuurd. Pachtpenningen moesten overigens ook worden betaald door de bewoners van een aantal kampongs die op compagniesland waren gevestigd. De heemraden