De Bataviase Bank van Lening 1746-1752; Bank-Courant en Bank van

136 controleerde eigenhandig de kassaboeken en constateerde dat wel na te gaan was wanneer de bedragen waren afgeschreven, maar dat men slechts kon gissen naar de redenen waarom. Er werd een commissie benoemd die op 8 juni 1794 een bevredigend rapport overleverde, waarna het vermiste bedrag uit de boedel van de inmiddels overleden De Roth werd gehaald. 109 Op 4 december 1793 stelde de Hoge Commissie, mede op verzoek van Siberg, de vraag hoe de bank op een meer solide voet kon worden gebracht en of daartoe ook niet kon dienen de intrekking van de Bank-Courant. Aangezien dit een belangrijke kwestie was, werd advies afgewacht van de Hoge Regering. Op 12 maart 1794 de bank was toen al wekenlang gesloten kwam het advies van een commissie die vond dat de opheffing van de Bank-Courant onvermijdelijk was. Het doel waarvoor die bank in 1752 was opgericht, was niet meer geldig ‘door het toeneemend verval der Bataviasche ingezetenen’. De bank had lange jaren alleen nog maar in naam bestaan ‘alzo deeze bank sedert verscheide jaaren geen reëele waarde had gehad voor de bankcertificaten die zij in omloop bragt’. Door een onverantwoordelijke directie was een willekeurig groot aantal bankbrieven verstrekt waarvoor geen dekking bestond. 110 Op 5 april 1794 besloot de Hoge Commissie de waardeloos geworden Bank- Courant op te heffen, en werd de Hoge Regering gemachtigd alle nog onder de burgers circulerende bankbrieven in te nemen ter verbranding. Gelijktijdig werd voor 600.000 rijksdaalders aan credietpapieren aangemaakt. De Bataviase burgers kregen twee maanden om hun bankcertificaten in te leveren en om te wisselen. Bleef over de Bank van Lening, die worstelde met het probleem van vervallen en dus in waarde verminderde panden. De Hoge Commissie stelde niet alleen een opschoning van het vervallen pandenbestand voor. Zij was ook van mening ‘dat de geheele directie en behandeling van die Bank moest overgaan en verantwoord worden aan de Compagnie’. Ook bij deze bank was sprake geweest van ‘eigendunkelijk bestuur voornamelijk in het uitzetten van geld strijdig met de daarop gestelde ordres’. De Hoge Commissie wilde de bank rechtstreeks onder compagniebeheer brengen, maar burgers niet uitzonderen van bestuurlijke verantwoordelijkheid. Een lid van de Hoge Regering werd als directeur benoemd, bijgestaan door vier commissarissen twee compagniesdienaars en twee burgers een kassier, een boekhouder tevens secretaris en pandbewaarder, een taxateur, een bode en afslager, twee klerken en een kantoorbediende. Hun vaste salarissen werden betaald via de negotieboeken, en betaald uit de rente van de bank. Ook werd de bank geautoriseerd zelf vendu’s te organiseren, een taak die voorheen had toebehoord aan de stadsvendumeesters. 111 Op 21 mei 1794 besloot de Hoge Commissie dat de commissarissen van de bank tevens pandbewaarders moesten zijn, aangezien er verschillende bergplaatsen voor het geld waren en de kans op verdwijning van geld dus groot. Ofschoon de bank wegens de stremming van de Europese handel reeds lang een kwijnend bestaan leidde, wilde de Hoge Commissie in 1799 de vacatures voor bankcommissaris niet onvervuld laten. 112 Op 28 maart 1809 besloot Daendels een kritisch onderzoek in te stellen naar de uitstaande gelden van de bank en van het vendukantoor. 113 Op 14 juli 1809 werden de directeur en de twee nog zittende commissarissen ontslagen. Een nieuwe bank onder dezelfde naam werd opgericht; secretaris en klerken konden aanblijven. Een nieuwe instructie regelde dat de bank onder het beheer kwam van twee commissarissen en een secretaris, die tegelijk kassier, boekhouder en pandbewaarder was. Hij werd bijgestaan door een taxateur, vier klerken en een rapporteur. Als gevolg van artikel zeven van de met Engeland gesloten supplementaire conventie van 24 juni 1817 werd de Bank van Lening Lombard- Bank met alle baten en lasten weer overgenomen door het Nederlands-Indische gouvernement. Het gouvernement gaf tot en met 18 juni 1818 gelegenheid tot inwisseling van nog in omloop gebleven bankpapier. Na deze datum zou het uitgegeven papier geen waarde meer hebben, terwijl ook de Bank zelf ophield te bestaan. Haar plaats werd een tiental jaren later ingenomen door de Javasche Bank.

3. De Collectie Engelhard

Nicolaus Nicolaas Engelhard, geboren te Arnhem ca. 1 december 1761 als zoon van Nicolaus Engelhard en Maria Alting, ging in 1777 naar Indië als assistent. Hij werd bevorderd tot onderkoopman op 12 januari 1780, werd achtereenvolgens administrateur der pakhuizen aan de Waterpoort in 1781, tweede administrateur van de pakhuizen op het eiland Onrust op 17 augustus 1784, bevorderd tot koopman op 14 juli 1785, eerste administrateur van de pakhuizen op het eiland Onrust op 23 februari 1787, syahbandar havenmeester en licentmeester, met titel en rang van opperkoopman op 4 augustus 1789, gecommitteerde tot en over de zaken van den inlander op 4 oktober 1791, en tevens heemraad en buitenregent van de hospitalen in dat jaar, president van Heemraden in 1800, extra- 137 ordinaire raad van Indië in april 1801, gouverneur van Java’s noordoostkust 1801, door Daendels ontslagen op 8 april 1808. Later fungeerde hij nog als president van de commissie tot overname der Molukken 1817-1818 en als lid van de Hoge Commissie ter installering van de Sultan van Yogyakarta 1826. Hij overleed te Buitenzorg op 31 mei 1831. De meeste officiële stukken uit deze collectie betreffen de periode waarin hij werkzaam was als gouverneur van Java’s noordoostkust 1801-1808. Voorts in deze collectie zijn correspondentie met diverse personen uit zijn periode als ambteloos burger vanaf 1808, vooral de jaren 1816-1831, met daarin veel gegevens over landbezit in de Bataviase Ommelanden en Priangan Sukabumi. F. de Haan schreef over de herkomst van de archiefstukken in de collectie Engelhard. 114 Noten 1 Voor literatuur over Batavia: E. Ebing en Youetta de Jager eds, Batavia – Jakarta 1600-2000. A bibliography Leiden 2000. 2 De in de noten genoemde literatuur is niet uitputtend. Alleen de geraadpleegde literatuur is in de noten vermeld. 3 J.A. van der Chijs ed., Nederlandsch-Indisch Plakaatboek 1602- 1811 17 delen; Batavia en ’s-Gravenhage 1885-1900. 4 Pieter van Dam, Beschryvinge van de Oostindische Compagnie. F.W. Stapel en C.W.Th. van Boetzelaer eds. Rijks geschiedkundige publicatiën, grote serie 63, 68, 74, 76, 83, 87, 96 7 delen; ’s-Gravenhage 1927-1954, derde boek, 41. Deze paragraaf kwam tot stand m.m.v. Femme Gaastra, Frans van Dijk, Louisa Balk en Diederick Kortlang. 5 De naar Nederland verzonden documenten worden de ‘Overgekomen Brieven en Papieren’ genoemd. Deze zijn te raadplegen in het Nationaal Archief, inventarissen zijn te raadplegen via www.tanap.net. 6 Deze ‘bevindingen op de eischen’ zijn in een onvolledige serie nog aanwezig in het archief van de kamer Zeeland; NA, VOC 13472-13508. 7 Zie voor het boekhoudkundige systeem: J.P. de Korte, De Jaarlijkse financiële verantwoording in de Verenigde Oostindische Compagnie . Werken uitgegeven door de vereeniging Het Nederlandsch Economisch-Historisch Archief 17 Leiden 1984 en F.S. Gaastra, Bewind en beleid bij de VOC. De financiële en commerciële politiek van de bewindhebbers 1672-1702 Zutphen 1989. 8 W.Ph. Coolhaas en J. van Goor eds, Generale missiven van gouverneurs-generaal en raden aan Heren XVII der Verenigde Oostindische Compagnie . Rijks geschiedkundige publicatiën, grote serie 104, 112, 125, 134, 150, 159, 164, 193, 205, 232, 250, 257 en 258 13 delen; ’s-Gravenhage 1960-2007. 9 J.A. van der Chijs ed., Realia. Register op de generale resolutiën van het Kasteel Batavia, 1632-1805 3 delen; Den Haag en Batavia 1882-1885. 10 J.A. van der Chijs et al. eds., Daghregisters gehouden int Casteel Batavia vant passerende daer ter plaetse als over geheel Nederlants-India 31 delen; Batavia en ’s-Gravenhage 1888-1931. 11 Van der Chijs, Nederlandsch-Indisch Plakaatboek voortaan: N.I.P.. 12 J.E. Heeres en F.W. Stapel eds, Corpus Diplomaticum Neerlando- Indicum. Verzameling van politieke contracten en verdere verdragen door de Nederlanders in het Oosten gesloten . Bijdragen van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde 57, 87, 91, 93 en 96 ’s-Gravenhage 1907-1955. 13 Voor de commissie en instructie zie S.C. Nederburgh, Echte stukken betreffende het volbragt onderzoek der verrichtingen van de Generale Commissie in den jare 1791 benoemd over de O.I. bezittingen van den Staat en de Kaab de Goede hoop, benevens den finalen uitslag van hetzelve ’s-Gravenhage 1803. 14 De eerste vergadering werd gehouden op 3 december 1791 op de rede van Texel; zie ANRI, Archief Hoge Commissie voortaan: Archief HC, inv. nr. 1, fol. 1. 15 Ibid., dit eerste deel van de notulen handelt geheel over de verrichtingen van de commissarissen-generaal aan de Kaap. 16 Voor de notulen en resoluties van deze gecombineerde vergaderingen zie de inventaris van het Archief Hoge Regering voortaan: Archief HR, de series minuut-generale notulen inv. nrs. 206 e.v., net-generale notulen inv. nrs. 379 e.v., minuut- generale resoluties inv. nrs. 765 e.v., net-generale resoluties inv. nrs. 1135 e.v. en bijlagen generale resoluties inv. nr. 4532. Zie ook inv. nr. 9 van het Archief HC. 17 ANRI, Archief HC inv. nr. 84, Verslag van de Hoge Commissie aan Heren Zeventien 14 januari 1795. 18 Zie ANRI, Archief HR, hoofdstuk ‘Bijzondere onderwerpen’, paragraaf ‘Financiën’. 19 Colenbrander, Koloniale Geschiedenis ’s-Gravenhage 1925, tweede deel, 214; J. la Bree, De rechterlijke organisatie van rechtsbedeling te Batavia in de XVIIe eeuw Rotterdam’s-Gravenhage 1951, 57. 20 Van Dam, Beschryvinge, derde boek, 83. 21 ANRI, Archief HR inv. nr. 877 fols. 343-356, res. HR 3 aug. 1668; instructie voor de opperkooplieden van het kasteel, de koopman van het soldijkantoor, en de secretaris van de Raad van Justitie inzake het belasten en ontlasten der confiscatiën, boeten, bezwaarde goederen etc. voor de Raad van Justitie vallende. 22 M.A.P. Meilink-Roelofsz. et al. eds, De archieven van de Verenigde Oostindische Compagnie 1602-1795 ’s-Gravenhage 1992, 324-329. 23 N.I.P. I, 472-594. 24 ANRI, Archief HR inv. nr. 1179, fol. 261-275, res. HR 15 aug. 1809. 25 N.I.P. I, 127-132. 26 Meer bijzonderheden in: La Bree, De rechterlijke organisatie, 108-132. 27 ANRI, Archief HR inv. nr. 891, fol. 239-244, res. 4 juni 1679; idem 1001, fol. 239-240, res. HR 28 mei 1745; fol. 245 30 mei en fol. 251-255 4 juni. 28 N.I.P. I, 133-137. 29 Slaven of voormalige slaven, meestal geïmporteerd uit Mom- basa Kenya.