De Hoge Commissie 1791-1799

119 akkoord. Zowel Alting als Siberg voelden zich onder druk gezet door de revolutionaire ontwikkelingen in Nederland de Franse bezetting die ook toenemende weerklank vonden in Batavia. Toen een groep burgers in een adres invloed in het bestuur eiste, verliet Nederburgh beledigd de vergadering. Enkele dagen later stelde hij voor om alle belangrijke zaken te laten behandelen door gecombineerde vergaderingen van de Hoge Regering en de Hoge Commissie. 16 Dit verzekerde Nederburgh van de nodige politieke steun en vanaf 10 december zat hij de gecombineerde vergaderingen voor. Nederburgh zette met instemming van de meerderheid van de gecombineerde vergadering Van der Graaff af, waarna Siberg in het zadel werd geholpen. Op 17 februari 1797 werd Alting als gouverneur-generaal en commissaris-generaal opgevolgd door Pieter Gerardus van Overstraten. Frijkenius overleed op 6 juni van dat jaar en werd niet vervangen. Nederburgh zelf vroeg op 10 juli en 10 november 1797 ontslag bij het Comité tot de zaken van de Oost-Indische handel en bezittingen. Dat werd hem pas in 1799 toegestaan, nadat op 23 september van dat jaar de Hoge Commissie op plechtige wijze werd ontbonden. Nederburgh keerde terug naar Nederland, waar hem uiteindelijk eervol ontslag werd verleend door de Raad der Aziatische bezittingen op 17 november 1803. De bestuurlijke invloed van de Hoge Commissie was sterk beperkt door de Franse inval in Nederland en de overname door de Engelsen van een groot aantal buitenkantoren. Niettemin laten de brieven van de Hoge Commissie aan Heren Zeventien zien dat de Hoge Commissie tal van besluiten nam en hervormingen doorvoerde. De Hoge Commissie schreef op 14 januari 1795 aan Heren Zeventien dat de Hoge Regering overbelast was en teveel werd beïnvloed door de beperkte visie van vijf personen. De registers op de zeer lange brieven die de Hoge Commissie schreef aan Heren Zeventien laten zien dat de Hoge Commissie zich intensief bemoeide met bijvoorbeeld de Raad van Justitie, de Amfioen Sociëteit en Amfioen Directie, de Bank Courant en Bank van Lening zie hieronder, diverse ‘Burgerlijke en Stadszaaken’, de hervorming van administratieve diensten, zoals de negotie- en soldijboeken, de bevordering van de particuliere handel in het wegkwijnende Batavia, en talloze zaken meer. 17

3. De Algemene Rekenkamer 1808-1811

Op 19 december 1808 richtte de Hoge Regering onder leiding van gouverneur-generaal H.W. Daendels de ‘Algemene Rekenkamer van Indië’ op. Het doel was om in het kader van de algehele reorganisatie van de financiële administratie een beter inzicht te krijgen in de inkomsten en uitgaven van de Nederlands-Indische staat. De Algemene Rekenkamer kwam in plaats van het generale visite-kantoor en het kantoor-generaal. De nieuwe rekenkamer moest de inkomsten en uitgaven gaan controleren van alle Indische bestuurslichamen, ook die op lokaal niveau. De kamer was samengesteld uit een president, vier leden en een secretaris. Daendels stelde de instructie voor de Algemene Rekenkamer op. Deze instructie werd op 19 december 1808 door de Hoge Regering goedgekeurd. Op 23 december werd het kantoor van de visitateur-generaal opgeheven en werden de tractementen van de nieuwe leden en personeelsleden van de rekenkamer vastgesteld. De Algemene Rekenkamer moest twee keer per jaar in juni en december een algemeen rapport van haar verrichtingen aan de Hoge Regering sturen, met daarbij gedetailleerde financiële overzichten. Deze rapporten, die in de plaats kwamen van de rapporten van de visitateur-generaal, zijn helaas niet bewaard gebleven. In ieder geval werd de financiële administratie van Java’s noordoostkust Semarang en Surabaya door de rekenkamer verwerkt. Het archief van de Algemene Rekenkamer dient te worden bestudeerd in samenhang met de financiële verslagen en administratie van de directeur-generaal, onder wie de visitateur-generaal viel. 18 De Algemene Rekenkamer werd in 1811 opgeheven.

4. De Raad van Justitie 1620-1809

In Batavia zetelde het hoogste rechtscollege in Indië, de Raad van Justitie. In 1620 werd dit orgaan ingesteld met de benaming ‘Ordinaris luijden van den Gerechte in ’t fort ofte Casteel’. Bij resolutie van de Hoge Regering van 10 september 1626 werd de benaming ‘Ordinaris Raet van Justitie binnen het Casteel Batavia’. De ‘advocaat-fiscaal van Indië’ trad bij de raad op als officier van justitie. De raad behandelde zaken waarin de VOC of haar dienaren partij waren. Voorts de civiele zaken in hoger beroep van het College van Schepenen, en later zaken in hoger beroep van rechtbanken buiten Batavia. En tot slot zaken waarbij rechtbanken in gebreke waren gebleven en de revisie van de vonnissen in civiele zaken door de raad zelf. In het laatste geval werd de samenstelling van de raad op ad hoc basis aangepast door de aanwijzing van zogenaamde ‘adjuncten-reviseurs’. In de loop van de tijd nam het aantal te behandelen zaken 120 enorm toe. Dit leidde ertoe dat de kleine zaken eerst werden bekeken en deels afgehandeld door de ‘Commissarissen uit den Raad van Justitie voor kleine zaken’. De Bataviase Raad van Justitie – bestaande in ieder geval na 1661 uit negen leden – vergaderde in het kasteel en bestond uitsluitend uit compagniesambtenaren. De voorzitter was een lid van de Raad van Indië. In de zeventiende eeuw ontsloeg en benoemde de Hoge Regering de leden van de Raad van Justitie. Deze bestond in de jaren twintig en dertig nog uit veelal onkundige lieden die soms willekeurig procedeerden. De benoeming van ondeskundige personen, en de afhankelijkheid van de Hoge Regering bij belangrijke rechtszaken, belemmerde dikwijls de onafhankelijke rechtsgang. Daarom besloten Heren Zeventien in 1690 het ontslagrecht naar zich toe te trekken, en in 1697 ook het benoemingsrecht. 19 Deze maatregelen hadden de benoeming van meer deskundige juristen tot gevolg en dus de professionalisering van de Raad van Justitie. De veranderingen in de ontslag- en benoemingsprocedure beperkten weliswaar de invloed van de Hoge Regering, maar deze behield het recht van inzage in alle processtukken. Ingeval de Raad van Justitie incompleet was, kon de Hoge Regering tijdelijk een buitengewoon lid benoemen. Zijn besluiten en vonnissen moesten zonder verhindering effect sorteren. Het was de gouverneur-generaal en de raden van Indië verboden delinquenten pardon te verlenen, of de vonnissen en procedures te annuleren, of de voortgang ervan te beletten. Alleen in doodvonnissen mocht de Hoge Regering pardon verlenen. Om die reden moesten zowel de Raad van Justitie als het College van Schepenen de dossiers van ter dood veroordeelden aan de gouverneur-generaal en raden doen toekomen, ‘die, na resumtie van deselve, de sententie approberen, mitigeren, of veranderen, nadat die de saecke komen op te vatten’. 20 In de loop van de zeventiende en achttiende eeuw liet de Hoge Regering nog dikwijls haar invloed gelden op de organisatie van de Raad van Justitie. De afwikkeling van boetes en confiscaties van compagniesdienaren betrof immers direct de financiële administratie van de VOC. De Hoge Regering vooral de gouverneurs- generaal bemoeiden zich informeel dikwijls met de veroordeling van compagniesdienaren die zich schuldig maakten aan particuliere handel of andere delicten waarop straffen stonden als geldboeten, inhouding van maandgelden, of confiscatie van goederen. Formeel zag de Hoge Regering er op toe dat administratie van zulke veroordelingen in de ‘sententieboecken’ correct verliep, en dat de boeten werden gecommuniceerd met de koopman van het soldijcomptoir. Aangezien de officieren de fiscaal, de baljuw, de landdrost een deel van de boeten toekwam, was de secretaris van de Raad van Justitie verplicht elke drie of vier maanden de rekeningen van veroordelingen en confiscaties aan de officieren te geven. Ook was de Hoge Regering gerechtigd te bepalen hoe de opgelegde boeten en aangehaalde goederen moesten worden verdeeld over de raad, de officier, de armen, de ontvanger, en de licentmeester. 21 De Bataviase Raad van Justitie was exclusief bevoegd in zaken die de Compagnie of de compagniesdienaren aangingen, en dat in het hele octrooigebied. Zaken die niet werden opgelost door de Raden van Justitie in de verschillende gouvernementen, werden doorverwezen naar Batavia. Vaak vormden de leden van een gouvernement gewoonlijk Politieke Raad genoemd tevens de lokale Raad van Justitie. Deze dubbelfunctie leidde dikwijls tot belangenverstrengeling en onenigheid. Bij onduidelijke rechtsgang werden ingewikkelde zaken doorverwezen naar de Bataviase Raad van Justitie. In het archief bevindt zich nog een deel van de correspondentie met de Politieke Raden van diverse buitengewesten. Het kleine restant van het archief van de Bataviase Raad van Justitie dat zich in het ANRI bevindt, is niet te vergelijken met de enorme omvang van de ingekomen stukken van de Raad van Justitie bij Heren Zeventien en de Kamer Zeeland. Deze berusten in het Nationaal Archief te Den Haag. Hier bevinden zich onder andere kopieën van de civiele en criminele rollen en de criminele sententiën, alle vanaf 1637. 22 Zoals gezegd moesten alle zaken, zowel civiele als criminele, die compagniesdienaren betroffen voor de Bataviase Raad van Justitie komen. Ging het om zaken die een burger of Aziaat ‘vreemdeling’, en een compagniesdienaar aangingen, dan kwamen die eveneens voor de Raad. Wanneer Aziaten onderling een geschil hadden, dan konden zij kiezen uit de Raad van Justitie en de schepenbank. Voor de overige bevoegdheden van de Raad kunnen de ‘Bataviase Statuten’ van 1642 worden geraadpleegd. Deze bevatten een compilatie van plakkaten en wetten die de eerste decennia van Batavia werden opgesteld, en die als de basis voor het recht en de rechtspraak onder de VOC beschouwd kunnen worden. 23 In 1798 ging de raad zichzelf ‘Hooge Raad’ noemen. De Raad van Justitie werd op 15 augustus 1809 door Daendels opgeheven en vervangen door de ‘Hoogen Raad van Justitie van Hollandsch Indië’. Een nieuwe instructie