Het College van Boedelmeesters van Chinese en andere Onchristen Sterfhuizen

128 boedels, bleef er vaak weinig van waarde over. De boedels waren ‘doorgaans in een seer armen, en slegten toestant’ en konden geen grote onkosten dragen. Het voorstel van de boedelmeesters, om zonder tussenkomst van het schepencollege direct in appèl te mogen gaan bij de Raad van Justitie, werd echter door de Hoge Regering afgewezen. 67 In de achttiende eeuw nam het kapitaal van de boedelkamer gaandeweg toe. Hoewel Daendels in andere plaatsen de wees- en boedelkamers bijeenvoegde, bleven zij in Batavia gescheiden. Pas bij Ordonnantie van 27 januari 1885 werd het College van Boedelmeesteren opgeheven en werden zijn taken overgedragen aan de Bataviase Weeskamer. De Weeskamer werd in dat jaar uitgebreid met één Europees lid, één Chinees lid en twee ‘Inlandsche Leden’. De inkomsten en uitgaven van de boedelkamer waren in de negentiende eeuw overigens te vergelijken met die van de weeskamer, zij het dat de boedelkamer voor hetzelfde geld veel meer pupillen onderhield. 68

6. Notarissen 1620-1822

Melchior Kerchem was de eerste die in Jaccatra Batavia op 27 augustus 1620 tot notaris werd aangesteld. 69 Hij was tevens secretaris van de schepenbank, maar al in november werd dat ambt gescheiden van dat van publiek notaris. Aan Kerchem, die slechts tot 12 november in functie was 70 , werd opgedragen om binnen de jurisdictie van Jaccatra het notarisambt uit te oefenen door akten en contracten op te maken voor de gemeenschap. De eerste instructies voor notarissen dateren uit 1625 en deze werden gecompleteerd met voorschriften en regels die in 1642 werden vastgelegd in de Bataviase Statuten, en in 1766 in de Nieuwe Bataviase Statuten. 71 Het notariaat moet worden gezien als een aanvullende voorziening op het werk van de secretarissen van de Raad van Justitie en het schepencollege. De secretarissen van deze beide gerechtelijke organisaties stelden akten op in het bijzijn van getuigen, ieder bijgestaan door een gezworen klerk die ook de burgers te woord stond bij de publieke loketten. Tot 1650 waren er steeds twee publieke notarissen in de stad werkzaam, daarna werden het er drie of vier. Toen de stad groter en onoverzichtelijker werd, passeerden voor de notarissen steeds meer akten van mensen die de notarissen onbekend waren. Diverse personen werd betrekkelijk willekeurig gevraagd op te treden als getuige in conflicten. In Batavia was het gebruikelijk om bij ruzies getuigenverklaringen of attestaties op te laten maken op een notariskantoor. Daarbij werd vaak aan willekeurige voorbijgangers of kennissen gevraagd op te treden als getuigen. De Hoge Regering besloot in 1668 paal en perk te stellen aan het optreden van onbekende getuigen, en alle notarissen voor de Raad van Justitie te laten ontbieden. Voor de Raad werd aan notarissen artikel negen van het oude plakkaat in 1540 door Karel V uitgevaardigd voorgelezen, en gedreigd met sancties. In dat plakkaat stond dat notarissen een register en protocol moesten bijhouden van alle contracten, testamenten en andere akten die werden gepasseerd. Zij mochten geen obligaties, geloften of contracten, aliënaties of testamenten maken van personen die hun onbekend waren. Ook moest de plaats of woonstede van de personen die akten lieten passeren, genoteerd worden in de akten. 72 Hoewel notarissen werden geëxamineerd en in de gaten gehouden door de Raad van Justitie, was de notaris een zelfstandige ondernemer en geen publiek ambtenaar. Ook was hij verplicht aan iedereen zijn diensten te verlenen, ‘soo wel arme als rijcke, alwaert oock gratis ofte om Godes wille’. 73 Deze regel zorgde ervoor dat het notariskantoor diensten verleende aan zelfs de armste Europeaan of Aziaat, zelfs slaven. De keerzijde was dat een notaris van zulke cliënten niet rijk werd. De status van notarissen was aanvankelijk dan ook niet hoog, zij konden slechts tot de schutterij toetreden. Pas in 1682 konden zij ook worden benoemd tot de stedelijke colleges. 74 Toch was het notarisambt aantrekkelijk genoeg om het van vader op zoon te laten overgaan. Johannes Mauris leidde zijn zoon Johannes Mauris de Jonge van jongs af aan op, maar junior mocht alleen het kantoor van zijn vader overnemen en geen eigen kantoor beginnen. De jonge Johannes zal de protocollen van zijn vader hebben overgenomen, zoals nieuwe notarissen soms de protocollen van hun voorganger overnamen. Zoals notaris Pieter van Leeuwen, die in 1669 de Hoge Regering vroeg of hij de protocollen van de overleden Meyndert Houmes mocht overnemen, wat werd toegestaan. 75 De afkomst van notarissen was heel wisselend. Soms kwamen juristen naar Batavia met als doel notaris te worden, zoals de advocaat Mr. Jan van Henk die in september 1670 met het Engelse schip Constantinopel Marchand buiten dienst te Banten arriveerde. Hij vestigde zich spoedig als vrijburger in Batavia, en moest een jaar op zijn beurt wachten om als notaris te mogen werken. 76 Een ander, de krankenbezoeker Adriaen Steerlincx, had van jongsaf de notarispraktijk geoefend en was bij het Hof van Holland al geadmitteerd. Hij had enkele jaren als notaris in Amsterdam gewerkt. Toen notaris Jacob Overheul in 1675 129 overleed, nam Steerlincx zijn plaats in. 77 Tot aan zijn verzoek om notaris te mogen worden, werkte David Dispontijn als boekhouder. 78 Frederik Michault was evenals de genoemde Steerlincx al geadmitteerd door het Hof van Holland en werkte als notaris op Banda, voordat hij in 1682 op Batavia werd benoemd. 79 In datzelfde jaar werd de assistent David Reguleth van Solor een mesties benoemd in plaats van Jan Keysers van Breda, die toestemming had gekregen te repatriëren. Reguleth had voorheen in Batavia lange jaren als klerk gediend. 80 Al deze voorbeelden geven aan dat er genoeg geïnteresseerden voor het notarisambt waren en dat zij ook bereid waren op een plaats te wachten. Het was echter in het belang van de zittende notarissen het aantal kantoren niet uit te breiden. Toen in 1680 notaris Reynoldus Brouwerius overleed, kwamen de notarissen op het kasteel klagen dat Batavia teveel had aan vijf notarissen, en dat drie of vier ook genoeg was. Die klacht vond geen gehoor, en de Hoge Regering besloot ‘op goede insigten’ de notarissen tot meer ijver op te wekken. En dus werd boekhouder Christoffel van Outers na examinatie door de Raad van Justitie tot nieuwe notaris aangesteld. 81 Naderhand is die vijfde notaris weer geschrapt, om in 1718 er weer bij te komen. Twee jaar later had de stad weer genoeg aan vier, maar in 1731 waren het er zes. Dat zij goed op hun uitgaven letten blijkt uit het feit dat vier van de vijf notarissen in 1751 aan de goedkopere westzijde van de stad woonden, en niemand van hen aan de oostzijde. De nieuwbenoemde Gouset werd verplicht om aan de oostzijde aan de dure Tijgersgracht kantoor te openen. Ook in de achttiende eeuw stond de drang om omzet te halen soms op gespannen voet met de zorgvuldigheid, vooral waar het ging om getuigen. De eed van notarissen moest opnieuw worden vernieuwd en het werd verplicht dat de comparanten de te passeren akten tekenden. Op 24 augustus 1762 werden alle orders en reglementen aangaande de notarissen door de Hoge Regering ‘gerenoveerd, vermeerderd en vastgesteld’ en werd de Raad van Justitie aanbevolen deze orders en reglementen in een recueil te verzamelen en deze jaarlijks aan de notarissen voor te lezen. Toch kwam het ook daarna nog veelvuldig voor dat er foutieve akten gemaakt werden en stelde de Hoge Regering voortdurend nieuwe regels, vooral ten aanzien van het passeren van testamenten van compagniesdienaren. In het laatste kwart van de achttiende eeuw liep de bevolking van Batavia terug. Die neerwaartse gang trof ook de notariskantoren want er was minder werk te doen. Op 14 mei 1773 werd het aantal notarissen binnen de stad teruggebracht tot drie of vier, en buiten de stad tot één, en op 13 juli 1792 mochten er nog slechts drie in de stad werken. 82 Rond 1789 werd het notarissen ook toegestaan buiten Batavia akten op te maken en werden er speciale notarissen voor de Ommelanden benoemd. In 1822 werd de notaris een publiek ambtenaar en kwam er een nieuw reglement. 83 Van alle Bataviase archieven brengen de notariële archieven ons het dichtst bij de multi- etnische samenleving. Dat heeft te maken met het feit dat Aziaten vaak de notariskantoren betraden. Zoals hierboven gezegd schreef het reglement van 1625 voor dat de notarissen ten dienste moesten staan ‘van allen die daarom verzoeken’. De armen moesten zij zelfs gratis helpen. De notariële dienstverlening aan de Aziatische bevolking lijkt vanaf het begin goed te hebben gewerkt. Vanaf 1642 gold voor de Chinezen dat zij verplicht waren hun obligaties voor de notaris of secretaris te laten passeren. De notarissen mochten voortaan geen akte passeren zonder dat deze in het bijzijn van partijen en getuigen was voorgelezen en ondertekend. Dit had tot gevolg dat vele Aziaten als getuigen meekwamen naar de notariskantoren. Daarmee is het archief van de Bataviase notarissen de belangrijkste bron voor de geschiedenis van het wel en wee van de Aziatische bevolking van Batavia.

IV. Kerkelijke colleges 1. De Gereformeerde kerkenraad van

Batavia 1621 Op 21 januari 1621 werd de eerste zitting gehouden van de Bataviase Gereformeerde Protestantse kerkenraad, die enkele weken tevoren provisioneel was opgericht op aandringen van J.P. Coen. Onder het gezag van deze provisionele kerkenraad werd op 3 januari 1621 het eerste avondmaal gevierd door ongeveer veertig overtuigde Calvinisten. De behoefte aan vieringen was de directe aanleiding deze kerkelijke instelling op te richten. De Bataviase kerkenraad 1621 en het College van Diakenen 1648 waren verantwoordelijk voor zowel de Nederlandse, Maleistalige als Portugeestalige gemeenten. Deze gemeenten hadden alle hun eigen kerkgebouwen. De Maleistalige gemeente kerkte in de zogenoemde Maleise of hospitaalskerk 1678. De ‘Portugese’ gemeente had er zelfs drie: de Portugese Binnenkerk 1672, staande binnen de stadsmuren; de Portugese Buitenkerk 1695, gelegen buiten