Het College van Huwelijkse en Kleine Gerechtszaken 1656-1812

127 met toestemming van de gouverneur-generaal trouwen. 61 Zowel de kerkelijke huwelijksadministratie als die van commissarissen van huwelijkse zaken is later opgenomen in de archieven van de Burgerlijke Stand.

5. Het College van Boedelmeesters van Chinese en andere Onchristen Sterfhuizen

De Boedelkamer, 1640-1885 Op 26 mei 1640 stelde de Hoge Regering een College van Boedelmeesters voor de Chinese sterfhuizen aan, kortweg ‘de boedelkamer’ genoemd. 62 In deze sterfhuizen was regelmatig sprake van fraude en malversaties met de nalatenschappen. Om dit tegen te gaan, wilde de Hoge Regering de erfeniskwesties onder de Chinezen strikt reguleren. Twee Nederlanders en twee Chinezen vormden vanaf dat jaar de boedelkamer van Chinese en later ook andere Aziatische sterfhuizen. De Chinese leiders hadden aanvankelijk grote moeite met deze instelling. Zij vatten de koloniale bemoeienis met Chinese nalatenschappen op als inbreuk in hun rechten. Sommige Chinezen verlieten Batavia zelfs om de boedelkamer te ontlopen. Na vele Chinese protesten stemde de Hoge Regering in 1648 in met de afschaffing van de boedelkamer. Eind 1655 werd de boedelkamer echter al weer om dezelfde redenen als voorheen opgericht. 63 Na verloop van tijd ging het niet alleen meer om de boedels van Chinezen, en werden enkele Javanen opgenomen in het bestuur. In 1752 bijvoorbeeld waren behalve vier Nederlanders een opperkoopman, een burger, een onderkoopman en nog een burger ook vier Aziaten lid: Soeta Wangsa als kapitein van de Ooster-Javanen naast de Chinees Tan Souko; Bakti de kapitein van de Westzijdse Javanen naast de Chinees Que Hoko. 64 De archieven laten zien dat de boedelkamer ook regelmatig de testamenten behandelde van mensen uit de Moorse en Arabische gemeenschap. In feite gaat het dus – zoals de naam aangeeft – om in principe alle niet-christelijke bevolkingsgroepen. Het archief van boedelmeesters lijkt sterk op dat van het College van Weesmeesters. De ordonnantie voor de boedelkamer 1642 was – op enkele wijzigingen en latere veranderingen na – gekopieerd van die van de weeskamer. Het boedelkamerarchief bevat evenals het weeskamerarchief boedelmeesterkennissen verklaringen van boedelmeesters en kopie- testamenten verzameld in het Chinese hospitaal, venduboeken ten overstaan van boedelmeesters, grootboeken en journalen van kapitalen etc. etc. Wat nog van dit archief resteert, is dan ook belangrijk voor de geschiedenis van de overzeese Aziaten vooral Chinezen in Batavia. Helaas is het grootste gedeelte van dit archief verloren gegaan. De leden van deze Chinees-Aziatische boedelkamer werden jaarlijks genomineerd door het schepencollege, en gekozen door de Hoge Regering. Wanneer een Chinees overleed, moesten de weduwen, familieleden, buren, zelfs slaven de president van de boedelkamer ‘datelijck op staende voet’ van het overlijden in kennis stellen. Nalatigheid hierin werd direct beboet met 25 realen en zonodig met lijfstraffen. Wanneer een Bataviase Chinees op zee overleed, moest de kapitein van het schip dadelijk met getuigen de papieren van de overledene inventariseren en in bewaring nemen totdat hij in Batavia arriveerde. Enkele gecommitteerden van de boedelkamer inventariseerden na deze kennisgeving onmiddellijk de in- en uitstaande schulden van de overledene, en de goederen en effecten contante middelen. Wanneer de wettige erfgenamen minderjarig, absent of onvermogend waren, dan werden de goederen bij publieke verkoping aan de meestbiedende verkocht, en de crediteurs uitbetaald. Minderjarigen werden uit de maandelijkse rente van het kapitaal onderhouden. En evenals dat bij Europese wezen het geval was, werden de Chinese wezen ‘bij goede luyden in de cost bestelt ende nae haer gelegentheyt opgetrocken ende grootgemaeckt’. 65 De boedelmeesters hadden tevens het opzicht over het Chinese ziekenhuis. Zij waren gerechtigd belasting te heffen op begrafenissen, bruiloften en toneelspelen het Chinese wayang. Het belastinggeld werd gebruikt voor het onderhoud van arme en zieke personen in de Chinese gemeenschap. 66 De invloed van de Hoge Regering en het schepencollege op de boedelkamer was groot. De boedelkamer moest evenals andere Bataviase colleges jaarlijks financiële verantwoording afleggen aan het schepencollege en de Hoge Regering. De bewaard gebleven bundels met extract-resoluties van deze en incidenteel ook andere stedelijke colleges geven aan dat de Chinese boedelkamer goed was ingebed in het geheel van stedelijke instellingen. Hoewel het aantal Aziaten te Batavia veel groter was dan het aantal Europeanen of christenen, was de boedelkamer in vergelijking met de weeskamer in de zeventiende eeuw een arme instelling. In 1680 klaagden de boedelmeesters bij de Hoge Regering dat zij dagelijks processen moesten voeren over het redden van door Chinezen nagelaten boedels. Aangezien de kosten van het procederen werden verhaald op de 128 boedels, bleef er vaak weinig van waarde over. De boedels waren ‘doorgaans in een seer armen, en slegten toestant’ en konden geen grote onkosten dragen. Het voorstel van de boedelmeesters, om zonder tussenkomst van het schepencollege direct in appèl te mogen gaan bij de Raad van Justitie, werd echter door de Hoge Regering afgewezen. 67 In de achttiende eeuw nam het kapitaal van de boedelkamer gaandeweg toe. Hoewel Daendels in andere plaatsen de wees- en boedelkamers bijeenvoegde, bleven zij in Batavia gescheiden. Pas bij Ordonnantie van 27 januari 1885 werd het College van Boedelmeesteren opgeheven en werden zijn taken overgedragen aan de Bataviase Weeskamer. De Weeskamer werd in dat jaar uitgebreid met één Europees lid, één Chinees lid en twee ‘Inlandsche Leden’. De inkomsten en uitgaven van de boedelkamer waren in de negentiende eeuw overigens te vergelijken met die van de weeskamer, zij het dat de boedelkamer voor hetzelfde geld veel meer pupillen onderhield. 68

6. Notarissen 1620-1822

Melchior Kerchem was de eerste die in Jaccatra Batavia op 27 augustus 1620 tot notaris werd aangesteld. 69 Hij was tevens secretaris van de schepenbank, maar al in november werd dat ambt gescheiden van dat van publiek notaris. Aan Kerchem, die slechts tot 12 november in functie was 70 , werd opgedragen om binnen de jurisdictie van Jaccatra het notarisambt uit te oefenen door akten en contracten op te maken voor de gemeenschap. De eerste instructies voor notarissen dateren uit 1625 en deze werden gecompleteerd met voorschriften en regels die in 1642 werden vastgelegd in de Bataviase Statuten, en in 1766 in de Nieuwe Bataviase Statuten. 71 Het notariaat moet worden gezien als een aanvullende voorziening op het werk van de secretarissen van de Raad van Justitie en het schepencollege. De secretarissen van deze beide gerechtelijke organisaties stelden akten op in het bijzijn van getuigen, ieder bijgestaan door een gezworen klerk die ook de burgers te woord stond bij de publieke loketten. Tot 1650 waren er steeds twee publieke notarissen in de stad werkzaam, daarna werden het er drie of vier. Toen de stad groter en onoverzichtelijker werd, passeerden voor de notarissen steeds meer akten van mensen die de notarissen onbekend waren. Diverse personen werd betrekkelijk willekeurig gevraagd op te treden als getuige in conflicten. In Batavia was het gebruikelijk om bij ruzies getuigenverklaringen of attestaties op te laten maken op een notariskantoor. Daarbij werd vaak aan willekeurige voorbijgangers of kennissen gevraagd op te treden als getuigen. De Hoge Regering besloot in 1668 paal en perk te stellen aan het optreden van onbekende getuigen, en alle notarissen voor de Raad van Justitie te laten ontbieden. Voor de Raad werd aan notarissen artikel negen van het oude plakkaat in 1540 door Karel V uitgevaardigd voorgelezen, en gedreigd met sancties. In dat plakkaat stond dat notarissen een register en protocol moesten bijhouden van alle contracten, testamenten en andere akten die werden gepasseerd. Zij mochten geen obligaties, geloften of contracten, aliënaties of testamenten maken van personen die hun onbekend waren. Ook moest de plaats of woonstede van de personen die akten lieten passeren, genoteerd worden in de akten. 72 Hoewel notarissen werden geëxamineerd en in de gaten gehouden door de Raad van Justitie, was de notaris een zelfstandige ondernemer en geen publiek ambtenaar. Ook was hij verplicht aan iedereen zijn diensten te verlenen, ‘soo wel arme als rijcke, alwaert oock gratis ofte om Godes wille’. 73 Deze regel zorgde ervoor dat het notariskantoor diensten verleende aan zelfs de armste Europeaan of Aziaat, zelfs slaven. De keerzijde was dat een notaris van zulke cliënten niet rijk werd. De status van notarissen was aanvankelijk dan ook niet hoog, zij konden slechts tot de schutterij toetreden. Pas in 1682 konden zij ook worden benoemd tot de stedelijke colleges. 74 Toch was het notarisambt aantrekkelijk genoeg om het van vader op zoon te laten overgaan. Johannes Mauris leidde zijn zoon Johannes Mauris de Jonge van jongs af aan op, maar junior mocht alleen het kantoor van zijn vader overnemen en geen eigen kantoor beginnen. De jonge Johannes zal de protocollen van zijn vader hebben overgenomen, zoals nieuwe notarissen soms de protocollen van hun voorganger overnamen. Zoals notaris Pieter van Leeuwen, die in 1669 de Hoge Regering vroeg of hij de protocollen van de overleden Meyndert Houmes mocht overnemen, wat werd toegestaan. 75 De afkomst van notarissen was heel wisselend. Soms kwamen juristen naar Batavia met als doel notaris te worden, zoals de advocaat Mr. Jan van Henk die in september 1670 met het Engelse schip Constantinopel Marchand buiten dienst te Banten arriveerde. Hij vestigde zich spoedig als vrijburger in Batavia, en moest een jaar op zijn beurt wachten om als notaris te mogen werken. 76 Een ander, de krankenbezoeker Adriaen Steerlincx, had van jongsaf de notarispraktijk geoefend en was bij het Hof van Holland al geadmitteerd. Hij had enkele jaren als notaris in Amsterdam gewerkt. Toen notaris Jacob Overheul in 1675