127 met toestemming van de gouverneur-generaal
trouwen.
61
Zowel de kerkelijke huwelijksadministratie als die van commissarissen van huwelijkse zaken
is later opgenomen in de archieven van de Burgerlijke Stand.
5. Het College van Boedelmeesters van Chinese en andere Onchristen Sterfhuizen
De Boedelkamer, 1640-1885
Op 26 mei 1640 stelde de Hoge Regering een College van Boedelmeesters voor de Chinese
sterfhuizen aan, kortweg ‘de boedelkamer’ genoemd.
62
In deze sterfhuizen was regelmatig sprake van fraude en malversaties met de
nalatenschappen. Om dit tegen te gaan, wilde de Hoge Regering de erfeniskwesties onder de
Chinezen strikt reguleren. Twee Nederlanders en twee Chinezen vormden vanaf dat jaar de
boedelkamer van Chinese en later ook andere Aziatische sterfhuizen.
De Chinese leiders hadden aanvankelijk grote moeite met deze instelling. Zij vatten de koloniale
bemoeienis met Chinese nalatenschappen op als inbreuk in hun rechten. Sommige Chinezen
verlieten Batavia zelfs om de boedelkamer te ontlopen. Na vele Chinese protesten stemde de
Hoge Regering in 1648 in met de afschaffing van de boedelkamer. Eind 1655 werd de boedelkamer
echter al weer om dezelfde redenen als voorheen opgericht.
63
Na verloop van tijd ging het niet alleen meer om de boedels van Chinezen,
en werden enkele Javanen opgenomen in het bestuur. In 1752 bijvoorbeeld waren behalve vier
Nederlanders een opperkoopman, een burger, een onderkoopman en nog een burger ook vier
Aziaten lid: Soeta Wangsa als kapitein van de Ooster-Javanen naast de Chinees Tan Souko;
Bakti de kapitein van de Westzijdse Javanen naast de Chinees Que Hoko.
64
De archieven laten zien dat de boedelkamer ook regelmatig
de testamenten behandelde van mensen uit de Moorse en Arabische gemeenschap. In feite gaat
het dus – zoals de naam aangeeft – om in principe alle niet-christelijke bevolkingsgroepen.
Het archief van boedelmeesters lijkt sterk op dat van het College van Weesmeesters. De
ordonnantie voor de boedelkamer 1642 was – op enkele wijzigingen en latere veranderingen
na – gekopieerd van die van de weeskamer. Het boedelkamerarchief bevat evenals het
weeskamerarchief boedelmeesterkennissen verklaringen van boedelmeesters en kopie-
testamenten verzameld in het Chinese hospitaal, venduboeken ten overstaan van boedelmeesters,
grootboeken en journalen van kapitalen etc. etc. Wat nog van dit archief resteert, is dan ook
belangrijk voor de geschiedenis van de overzeese Aziaten vooral Chinezen in Batavia. Helaas is het
grootste gedeelte van dit archief verloren gegaan. De leden van deze Chinees-Aziatische
boedelkamer werden jaarlijks genomineerd door het schepencollege, en gekozen door de
Hoge Regering. Wanneer een Chinees overleed, moesten de weduwen, familieleden, buren,
zelfs slaven de president van de boedelkamer ‘datelijck op staende voet’ van het overlijden in
kennis stellen. Nalatigheid hierin werd direct beboet met 25 realen en zonodig met lijfstraffen.
Wanneer een Bataviase Chinees op zee overleed, moest de kapitein van het schip dadelijk
met getuigen de papieren van de overledene inventariseren en in bewaring nemen totdat hij
in Batavia arriveerde. Enkele gecommitteerden van de boedelkamer inventariseerden na deze
kennisgeving onmiddellijk de in- en uitstaande schulden van de overledene, en de goederen en
effecten contante middelen. Wanneer de wettige erfgenamen minderjarig, absent of onvermogend
waren, dan werden de goederen bij publieke verkoping aan de meestbiedende verkocht, en de
crediteurs uitbetaald. Minderjarigen werden uit de maandelijkse rente van het kapitaal onderhouden.
En evenals dat bij Europese wezen het geval was, werden de Chinese wezen ‘bij goede luyden
in de cost bestelt ende nae haer gelegentheyt opgetrocken ende grootgemaeckt’.
65
De boedelmeesters hadden tevens het opzicht over het Chinese ziekenhuis. Zij waren gerechtigd
belasting te heffen op begrafenissen, bruiloften en toneelspelen het Chinese wayang. Het
belastinggeld werd gebruikt voor het onderhoud van arme en zieke personen in de Chinese
gemeenschap.
66
De invloed van de Hoge Regering en het schepencollege op de boedelkamer was groot.
De boedelkamer moest evenals andere Bataviase colleges jaarlijks financiële verantwoording
afleggen aan het schepencollege en de Hoge Regering. De bewaard gebleven bundels met
extract-resoluties van deze en incidenteel ook andere stedelijke colleges geven aan dat de
Chinese boedelkamer goed was ingebed in het geheel van stedelijke instellingen.
Hoewel het aantal Aziaten te Batavia veel groter was dan het aantal Europeanen of
christenen, was de boedelkamer in vergelijking met de weeskamer in de zeventiende eeuw een arme
instelling. In 1680 klaagden de boedelmeesters bij de Hoge Regering dat zij dagelijks processen
moesten voeren over het redden van door Chinezen nagelaten boedels. Aangezien de kosten
van het procederen werden verhaald op de
128 boedels, bleef er vaak weinig van waarde over. De
boedels waren ‘doorgaans in een seer armen, en slegten toestant’ en konden geen grote onkosten
dragen. Het voorstel van de boedelmeesters, om zonder tussenkomst van het schepencollege direct
in appèl te mogen gaan bij de Raad van Justitie, werd echter door de Hoge Regering afgewezen.
67
In de achttiende eeuw nam het kapitaal van de boedelkamer gaandeweg toe. Hoewel Daendels
in andere plaatsen de wees- en boedelkamers bijeenvoegde, bleven zij in Batavia gescheiden.
Pas bij Ordonnantie van 27 januari 1885 werd het College van Boedelmeesteren opgeheven en
werden zijn taken overgedragen aan de Bataviase Weeskamer. De Weeskamer werd in dat jaar
uitgebreid met één Europees lid, één Chinees lid en twee ‘Inlandsche Leden’. De inkomsten
en uitgaven van de boedelkamer waren in de negentiende eeuw overigens te vergelijken met
die van de weeskamer, zij het dat de boedelkamer voor hetzelfde geld veel meer pupillen
onderhield.
68
6. Notarissen 1620-1822
Melchior Kerchem was de eerste die in Jaccatra Batavia op 27 augustus 1620 tot notaris werd
aangesteld.
69
Hij was tevens secretaris van de schepenbank, maar al in november werd dat
ambt gescheiden van dat van publiek notaris. Aan Kerchem, die slechts tot 12 november in functie
was
70
, werd opgedragen om binnen de jurisdictie van Jaccatra het notarisambt uit te oefenen
door akten en contracten op te maken voor de gemeenschap. De eerste instructies voor notarissen
dateren uit 1625 en deze werden gecompleteerd met voorschriften en regels die in 1642 werden
vastgelegd in de Bataviase Statuten, en in 1766 in de Nieuwe Bataviase Statuten.
71
Het notariaat moet worden gezien als een aanvullende voorziening op het werk van de
secretarissen van de Raad van Justitie en het schepencollege. De secretarissen van deze beide
gerechtelijke organisaties stelden akten op in het bijzijn van getuigen, ieder bijgestaan door
een gezworen klerk die ook de burgers te woord stond bij de publieke loketten. Tot 1650 waren
er steeds twee publieke notarissen in de stad werkzaam, daarna werden het er drie of vier.
Toen de stad groter en onoverzichtelijker werd, passeerden voor de notarissen steeds meer akten
van mensen die de notarissen onbekend waren. Diverse personen werd betrekkelijk willekeurig
gevraagd op te treden als getuige in conflicten. In Batavia was het gebruikelijk om bij ruzies
getuigenverklaringen of attestaties op te laten maken op een notariskantoor. Daarbij werd vaak
aan willekeurige voorbijgangers of kennissen gevraagd op te treden als getuigen. De Hoge
Regering besloot in 1668 paal en perk te stellen aan het optreden van onbekende getuigen, en
alle notarissen voor de Raad van Justitie te laten ontbieden. Voor de Raad werd aan notarissen
artikel negen van het oude plakkaat in 1540 door Karel V uitgevaardigd voorgelezen, en gedreigd
met sancties. In dat plakkaat stond dat notarissen een register en protocol moesten bijhouden van
alle contracten, testamenten en andere akten die werden gepasseerd. Zij mochten geen obligaties,
geloften of contracten, aliënaties of testamenten maken van personen die hun onbekend waren.
Ook moest de plaats of woonstede van de personen die akten lieten passeren, genoteerd
worden in de akten.
72
Hoewel notarissen werden geëxamineerd en in de gaten gehouden door de Raad van Justitie,
was de notaris een zelfstandige ondernemer en geen publiek ambtenaar. Ook was hij verplicht
aan iedereen zijn diensten te verlenen, ‘soo wel arme als rijcke, alwaert oock gratis ofte om
Godes wille’.
73
Deze regel zorgde ervoor dat het notariskantoor diensten verleende aan zelfs
de armste Europeaan of Aziaat, zelfs slaven. De keerzijde was dat een notaris van zulke cliënten
niet rijk werd. De status van notarissen was aanvankelijk dan ook niet hoog, zij konden slechts
tot de schutterij toetreden. Pas in 1682 konden zij ook worden benoemd tot de stedelijke colleges.
74
Toch was het notarisambt aantrekkelijk genoeg om het van vader op zoon te laten overgaan.
Johannes Mauris leidde zijn zoon Johannes Mauris de Jonge van jongs af aan op, maar junior mocht
alleen het kantoor van zijn vader overnemen en geen eigen kantoor beginnen. De jonge
Johannes zal de protocollen van zijn vader hebben overgenomen, zoals nieuwe notarissen soms de
protocollen van hun voorganger overnamen. Zoals notaris Pieter van Leeuwen, die in 1669 de
Hoge Regering vroeg of hij de protocollen van de overleden Meyndert Houmes mocht overnemen,
wat werd toegestaan.
75
De afkomst van notarissen was heel wisselend. Soms kwamen juristen naar Batavia met als doel
notaris te worden, zoals de advocaat Mr. Jan van Henk die in september 1670 met het Engelse schip
Constantinopel Marchand buiten dienst te Banten arriveerde. Hij vestigde zich spoedig als vrijburger
in Batavia, en moest een jaar op zijn beurt wachten om als notaris te mogen werken.
76
Een ander, de krankenbezoeker Adriaen Steerlincx,
had van jongsaf de notarispraktijk geoefend en was bij het Hof van Holland al geadmitteerd.
Hij had enkele jaren als notaris in Amsterdam gewerkt. Toen notaris Jacob Overheul in 1675