De Hoge Regering 1609-1811

117 secretarie. De functie van archivaris werd in 1808 weer afgeschaft door de toenmalige gouverneur- generaal Daendels. De Hoge Regering steunde in hoge mate op het werk van een aantal topfunctionarissen en managers. Allereerst de directeur-generaal. Hij was verantwoordelijk voor logistiek en transport, handel en scheepvaart van het gehele Indische bedrijf. Hij moest belangrijke zaken in de Raad van Indië bespreken, zoals het opstellen van een bestellijst met goederen en gelden uit Nederland. De pakhuizen voor de handelsgoederen en de provisie, het soldijkantoor en de kas vielen onder zijn toezicht. Hij werd bijgestaan door de twee opperkooplieden van het kasteel. Sinds 1664 waren de taken van deze functionarissen verdeeld. De eerste opperkoopman had de administratie van de goederen afkomstig van andere Aziatische kantoren. De tweede opperkoopman hield de uitgaande goederen bij. Gezamenlijk waren zij verantwoordelijk voor het personeel van het negotiekantoor. In dit handelskantoor werkte een reeks van kooplieden, onderkooplieden en boekhouders. Vervolgens de boekhouder-generaal. Deze hoofdaccountant stond onder de directeur- generaal. Hij stelde uit de handelsboeken van de Aziatische VOC-kantoren het ‘generaal journaal’ en het ‘generaal grootboek’ samen. Deze stukken werden in kopie naar de kamers Amsterdam en Zeeland gezonden. Ook administreerde de boekhouder-generaal de uit Nederland ontvangen scheepsladingen en de naar Nederland gezonden retourgoederen. Op het kantoor van de boekhouder-generaal werden ook de ‘bevindingen op de eisen’ opgesteld. In Batavia moest bij het lossen van de schepen worden nagegaan of de lijst van ontvangen goederen overeenkwam met de oorspronkelijke bestellingen van de Hoge Regering, en met het besluit van Heren Zeventien daarover. In Batavia werd na een inspectie genoteerd welke goederen er te weinig of teveel waren ontvangen. Vanaf het laatste kwart van de zeventiende eeuw werden de oorspronkelijke bestellingen en de rapporten of ‘bevindingen’ over wat teveel of te weinig was ontvangen, naar Nederland gezonden. De bewindhebbers konden dan onderzoeken waaraan de verschillen waren te wijten. 6 Het werk van de boekhouder-generaal toont aan dat er in Batavia een gecentraliseerde boekhouding was. Het systeem dat werd gevolgd, sloot echter niet aan op de boekhouding van de VOC-kamers in Nederland. 7 Het bedrijf in Indië was als ‘factor’ kantoor voor alle uit Nederland ontvangen goederen verantwoording schuldig aan het VOC-bedrijf in de Republiek. In Batavia beschouwde men het bedrijf in de Republiek als een eenheid, terwijl in werkelijkheid de kamers van de VOC een eigen bedrijfsvoering hadden. In de rekening-courant werd gesproken van de ‘Generale Oost-Indische Compagnie’. Op deze rekening-courant werd daarom alles wat aan goederen en gelden uit Nederland werd ontvangen aan de creditzijde gesteld, en wat aan retourgoederen naar Nederland was verscheept aan de debetzijde. De onkosten in Indië waren verdeeld over vijf posten: die van de generale onkosten, van de soldijen, onkosten van schepen, fortificatiën en ‘schenkagies’ geschenken. Bij de inkomsten werd onderscheid gemaakt tussen inkomsten uit handel en die uit belastingen en dergelijke respectievelijk de ‘generale winsten’ en ‘generale inkomsten’. In de achttiende eeuw werden enkele posten van kosten en inkomsten in de boeken toegevoegd, doch het systeem werd niet gewijzigd. Ook de generale missiven zie hieronder van de Hoge Regering aan Heren Zeventien bevatten financiële gegevens over het VOC-bedrijf in Azië. Deze werden in de ‘generale journalen’ verzameld. Het formeren van deze generale journalen kon soms lang duren. Gewoonlijk zochten de boekhouders de financiële resultaten van de diverse kantoren snel bijeen en formeerden zij staten van inkomsten en uitgaven per kantoor. Deze werden dan als onderdeel van de generale missive met de retourvloot van december of februari meegegeven. De ‘echte’, afgeronde, financiële boeken arriveerden soms pas een jaar later. De visitateur-generaal, eveneens ondergeschikt aan de directeur-generaal, was belast met de controle op de boeken en financiële administratie in Azië. Aan hem was ook de controle over de ‘consumptie-rekeningen’ opgedragen. In deze rekeningen moesten de schippers na aankomst te Batavia verantwoording afleggen over de proviand die onderweg was verstrekt aan de scheepsbemanning. De centrale rol van Batavia in het Aziatische bedrijf blijkt niet alleen uit de financiële, maar ook uit de personele administratie. Het soldijkantoor hield het personeelsbestand van al de VOC-kantoren in Azië bij. Het soldijkantoor ontving jaarlijks de benodigde informatie van de Aziatische kantoren. Vanaf 1689 werd ieder jaar een volledige lijst van het compagniespersoneel in Azië gemaakt. Deze zogenoemde ‘monsterrollen’ werden in tweevoud naar Nederland gezonden. Ten behoeve van het scheepvaartverkeer bezat Batavia allerlei faciliteiten zoals scheepswerven, pakhuizen, een ambachtskwartier en dergelijke. In Batavia werden geen nieuwe schepen gebouwd. 118 Wel moest veel onderhoud en herstelwerk aan de schepen worden verricht. Voor de kust van Batavia was op het eilandje Onrust een scheepswerf waar schepen gerepareerd werden. De equipagemeester hield toezicht op de werkzaamheden aan de schepen op de rede en op Onrust. Hij was aanwezig bij aankomst en vertrek van de schepen. Bij vertrek controleerde hij samen met één van de fiscaals een officier van justitie de monsterrol van het betreffende schip en controleerde hij de lading. Tot dusverre ging het over de Hoge Regering als management van de VOC-handel in Azië. Het is niet mogelijk in dit korte bestek een uiteenzetting te geven over de politieke rol van de Hoge Regering. Wel moeten hier de belangrijkste publicaties van bronnen worden genoemd. Vanaf 1882, toen het oude Landsarchief door J.A. van der Chijs enigszins op orde was gebracht, werden de belangrijkste series uit het archief van de Hoge Regering gepubliceerd. Allereerst de omvangrijke Generale Missiven van de Hoge Regering aan Heren Zeventien. 8 Deze brieven ook raadpleegbaar in het Nationaal Archief te Den Haag behandelen vanuit het perspectief van de Hoge Regering de handel en politiek in verschillende Aziatische regio’s. Het is van belang de informatie hieruit te koppelen aan de verschillende ‘besoignes’ of overwegingen in de resolutieboeken van de Hoge Regering. De registers op de resolutieboeken van de Hoge Regering, gepubliceerd als de Realia , 9 behandelen deze ‘besoignes’ maar zeer ten dele. Onderzoekers die een bepaalde regio bestudeerden hebben tot dusverre ten onrechte de resolutieboeken van de Hoge Regering veelal genegeerd. Verschillende andere bronnen uit het archief van de Hoge Regering zijn eveneens al gepubliceerd. Ten eerste de Daghregisters van Batavia , een kroniekmatige, dagelijkse registratie van zaken betreffende de handel, politieke en militaire ontwikkelingen, en de stad Batavia. 10 Voorts het Nederlandsch-Indisch Plakaatboek, dat van belang is voor de koloniale rechtshandhaving en de inrichting van de koloniale samenleving. 11 De politiek ten opzichte van Aziatische vorsten en plaatselijke hoofden is vastgelegd in het Corpus Diplomaticum Neerlando-Indicum , een zeer belangrijke verzameling van contracten tussen de VOC en inheemse vorsten. 12

2. De Hoge Commissie 1791-1799

Op 23 mei 1791 benoemden Heren Zeventien en de Prins van Oranje als Opperbewindhebber van de VOC twee speciale commissarissen-generaal over Nederlands-Indië. Dit waren Sebastiaan Cornelis Nederburgh, de eerste advocaat van de Compagnie in Nederland, en kapitein-ter-zee Simon Hendrik Frijkenius. Zij moesten in Batavia een speciale commissie vormen – de ‘Hoge Commissie’ geheten – die tot taak had diverse misstanden in de administratie te onderzoeken en op te lossen. Op 19 augustus van dat jaar ontvingen zij een gedetailleerde instructie voor hun missie. 13 Daarin stond dat zij volmacht hadden corrupte ambtenaren te ontslaan, over te dragen aan justitie, of naar Nederland te zenden. Voorts kreeg de Hoge Commissie grote volmachten betreffende de afsluiting van contracten met vorsten binnen het octrooigebied van de VOC. Deze speciale volmachten werden al bij voorbaat ingeperkt doordat ook de zittende gouverneur-generaal Willem Arnold Alting en directeur-generaal H. van Stockum als commissarissen-generaal lid werden van de Hoge Commissie. Op 5 november 1791 gingen Nederburgh en Frijkenius, vergezeld van een geheimschrijver, aan boord van ’s lands oorlogsfregat De Amazone. 14 Na een tijd in het Kanaal te hebben rondgedobberd, arriveerde het schip pas op 12 juni 1792 aan de Kaap. Daar probeerden zij conflicten op te lossen tussen kolonisten en compagniesdienaren over de uitvoer van producten zoals wijn. Tijdens een verblijf van ruim een jaar voerden de twee commissarissen diverse personele veranderingen door. 15 Op 2 september 1793 vertrokken de commissarissen- generaal naar Batavia, waar men half november arriveerde. Op 15 november werden Nederburgh en Frijkenius feestelijk verwelkomd op het kasteel. Aangezien Van Stockum was overleden, probeerde gouverneur-generaal W.A. Alting de benoeming van zijn schoonzoon Siberg tot vierde commissaris te forceren. Siberg, die Van Stockum provisioneel was opgevolgd, werd op 14 december 1793 tijdelijk lid van de Hoge Commissie, in afwachting van de komst van Willem Jacob van der Graaff, gouverneur van Ceylon. Van der Graaff was door Heren Zeventien al aangewezen als nieuwe directeur-generaal en lid van de Hoge Commissie. Eind 1794 arriveerde Van der Graaff in Batavia om zijn rechtmatige positie als directeur-generaal op te eisen. De Hoge Commissie weigerde hem die functie bij meerderheid van stemmen omdat hij onvoldoende bekend zou zijn met Indische regeringszaken. Pas in december 1795 verzocht de Hoge Regering aan de Hoge Commissie om Van der Graaff alsnog te benoemen. Ook stelde zij voor Frijkenius en Van der Graaff te benoemen in een commissie belast met de defensie van Batavia. Hoewel Nederburgh tegenstemde, ging de Hoge Commissie met deze voorstellen 119 akkoord. Zowel Alting als Siberg voelden zich onder druk gezet door de revolutionaire ontwikkelingen in Nederland de Franse bezetting die ook toenemende weerklank vonden in Batavia. Toen een groep burgers in een adres invloed in het bestuur eiste, verliet Nederburgh beledigd de vergadering. Enkele dagen later stelde hij voor om alle belangrijke zaken te laten behandelen door gecombineerde vergaderingen van de Hoge Regering en de Hoge Commissie. 16 Dit verzekerde Nederburgh van de nodige politieke steun en vanaf 10 december zat hij de gecombineerde vergaderingen voor. Nederburgh zette met instemming van de meerderheid van de gecombineerde vergadering Van der Graaff af, waarna Siberg in het zadel werd geholpen. Op 17 februari 1797 werd Alting als gouverneur-generaal en commissaris-generaal opgevolgd door Pieter Gerardus van Overstraten. Frijkenius overleed op 6 juni van dat jaar en werd niet vervangen. Nederburgh zelf vroeg op 10 juli en 10 november 1797 ontslag bij het Comité tot de zaken van de Oost-Indische handel en bezittingen. Dat werd hem pas in 1799 toegestaan, nadat op 23 september van dat jaar de Hoge Commissie op plechtige wijze werd ontbonden. Nederburgh keerde terug naar Nederland, waar hem uiteindelijk eervol ontslag werd verleend door de Raad der Aziatische bezittingen op 17 november 1803. De bestuurlijke invloed van de Hoge Commissie was sterk beperkt door de Franse inval in Nederland en de overname door de Engelsen van een groot aantal buitenkantoren. Niettemin laten de brieven van de Hoge Commissie aan Heren Zeventien zien dat de Hoge Commissie tal van besluiten nam en hervormingen doorvoerde. De Hoge Commissie schreef op 14 januari 1795 aan Heren Zeventien dat de Hoge Regering overbelast was en teveel werd beïnvloed door de beperkte visie van vijf personen. De registers op de zeer lange brieven die de Hoge Commissie schreef aan Heren Zeventien laten zien dat de Hoge Commissie zich intensief bemoeide met bijvoorbeeld de Raad van Justitie, de Amfioen Sociëteit en Amfioen Directie, de Bank Courant en Bank van Lening zie hieronder, diverse ‘Burgerlijke en Stadszaaken’, de hervorming van administratieve diensten, zoals de negotie- en soldijboeken, de bevordering van de particuliere handel in het wegkwijnende Batavia, en talloze zaken meer. 17

3. De Algemene Rekenkamer 1808-1811

Op 19 december 1808 richtte de Hoge Regering onder leiding van gouverneur-generaal H.W. Daendels de ‘Algemene Rekenkamer van Indië’ op. Het doel was om in het kader van de algehele reorganisatie van de financiële administratie een beter inzicht te krijgen in de inkomsten en uitgaven van de Nederlands-Indische staat. De Algemene Rekenkamer kwam in plaats van het generale visite-kantoor en het kantoor-generaal. De nieuwe rekenkamer moest de inkomsten en uitgaven gaan controleren van alle Indische bestuurslichamen, ook die op lokaal niveau. De kamer was samengesteld uit een president, vier leden en een secretaris. Daendels stelde de instructie voor de Algemene Rekenkamer op. Deze instructie werd op 19 december 1808 door de Hoge Regering goedgekeurd. Op 23 december werd het kantoor van de visitateur-generaal opgeheven en werden de tractementen van de nieuwe leden en personeelsleden van de rekenkamer vastgesteld. De Algemene Rekenkamer moest twee keer per jaar in juni en december een algemeen rapport van haar verrichtingen aan de Hoge Regering sturen, met daarbij gedetailleerde financiële overzichten. Deze rapporten, die in de plaats kwamen van de rapporten van de visitateur-generaal, zijn helaas niet bewaard gebleven. In ieder geval werd de financiële administratie van Java’s noordoostkust Semarang en Surabaya door de rekenkamer verwerkt. Het archief van de Algemene Rekenkamer dient te worden bestudeerd in samenhang met de financiële verslagen en administratie van de directeur-generaal, onder wie de visitateur-generaal viel. 18 De Algemene Rekenkamer werd in 1811 opgeheven.

4. De Raad van Justitie 1620-1809

In Batavia zetelde het hoogste rechtscollege in Indië, de Raad van Justitie. In 1620 werd dit orgaan ingesteld met de benaming ‘Ordinaris luijden van den Gerechte in ’t fort ofte Casteel’. Bij resolutie van de Hoge Regering van 10 september 1626 werd de benaming ‘Ordinaris Raet van Justitie binnen het Casteel Batavia’. De ‘advocaat-fiscaal van Indië’ trad bij de raad op als officier van justitie. De raad behandelde zaken waarin de VOC of haar dienaren partij waren. Voorts de civiele zaken in hoger beroep van het College van Schepenen, en later zaken in hoger beroep van rechtbanken buiten Batavia. En tot slot zaken waarbij rechtbanken in gebreke waren gebleven en de revisie van de vonnissen in civiele zaken door de raad zelf. In het laatste geval werd de samenstelling van de raad op ad hoc basis aangepast door de aanwijzing van zogenaamde ‘adjuncten-reviseurs’. In de loop van de tijd nam het aantal te behandelen zaken