120 enorm toe. Dit leidde ertoe dat de kleine zaken
eerst werden bekeken en deels afgehandeld door de ‘Commissarissen uit den Raad van Justitie voor
kleine zaken’. De Bataviase Raad van Justitie – bestaande in
ieder geval na 1661 uit negen leden – vergaderde in het kasteel en bestond uitsluitend uit
compagniesambtenaren. De voorzitter was een lid van de Raad van Indië. In de zeventiende eeuw
ontsloeg en benoemde de Hoge Regering de leden van de Raad van Justitie. Deze bestond in de jaren
twintig en dertig nog uit veelal onkundige lieden die soms willekeurig procedeerden. De benoeming
van ondeskundige personen, en de afhankelijkheid van de Hoge Regering bij belangrijke rechtszaken,
belemmerde dikwijls de onafhankelijke rechtsgang. Daarom besloten Heren Zeventien in 1690 het
ontslagrecht naar zich toe te trekken, en in 1697 ook het benoemingsrecht.
19
Deze maatregelen hadden de benoeming van meer deskundige
juristen tot gevolg en dus de professionalisering van de Raad van Justitie. De veranderingen in
de ontslag- en benoemingsprocedure beperkten weliswaar de invloed van de Hoge Regering,
maar deze behield het recht van inzage in alle processtukken. Ingeval de Raad van Justitie
incompleet was, kon de Hoge Regering tijdelijk een buitengewoon lid benoemen. Zijn besluiten
en vonnissen moesten zonder verhindering effect sorteren. Het was de gouverneur-generaal en de
raden van Indië verboden delinquenten pardon te verlenen, of de vonnissen en procedures te
annuleren, of de voortgang ervan te beletten. Alleen in doodvonnissen mocht de Hoge
Regering pardon verlenen. Om die reden moesten zowel de Raad van Justitie als het College van
Schepenen de dossiers van ter dood veroordeelden aan de gouverneur-generaal en raden doen
toekomen, ‘die, na resumtie van deselve, de sententie approberen, mitigeren, of veranderen,
nadat die de saecke komen op te vatten’.
20
In de loop van de zeventiende en achttiende eeuw liet de Hoge Regering nog dikwijls haar
invloed gelden op de organisatie van de Raad van Justitie. De afwikkeling van boetes en
confiscaties van compagniesdienaren betrof immers direct de financiële administratie van de
VOC. De Hoge Regering vooral de gouverneurs- generaal bemoeiden zich informeel dikwijls met
de veroordeling van compagniesdienaren die zich schuldig maakten aan particuliere handel
of andere delicten waarop straffen stonden als geldboeten, inhouding van maandgelden, of
confiscatie van goederen. Formeel zag de Hoge Regering er op toe dat administratie van zulke
veroordelingen in de ‘sententieboecken’ correct verliep, en dat de boeten werden gecommuniceerd
met de koopman van het soldijcomptoir. Aangezien de officieren de fiscaal, de baljuw, de
landdrost een deel van de boeten toekwam, was de secretaris van de Raad van Justitie verplicht
elke drie of vier maanden de rekeningen van veroordelingen en confiscaties aan de officieren te
geven. Ook was de Hoge Regering gerechtigd te bepalen hoe de opgelegde boeten en aangehaalde
goederen moesten worden verdeeld over de raad, de officier, de armen, de ontvanger, en de
licentmeester.
21
De Bataviase Raad van Justitie was exclusief bevoegd in zaken die de Compagnie
of de compagniesdienaren aangingen, en dat in het hele octrooigebied. Zaken die niet
werden opgelost door de Raden van Justitie in de verschillende gouvernementen, werden
doorverwezen naar Batavia. Vaak vormden de leden van een gouvernement gewoonlijk
Politieke Raad genoemd tevens de lokale Raad van Justitie. Deze dubbelfunctie leidde dikwijls
tot belangenverstrengeling en onenigheid. Bij onduidelijke rechtsgang werden ingewikkelde
zaken doorverwezen naar de Bataviase Raad van Justitie. In het archief bevindt zich nog een deel
van de correspondentie met de Politieke Raden van diverse buitengewesten.
Het kleine restant van het archief van de Bataviase Raad van Justitie dat zich in het ANRI
bevindt, is niet te vergelijken met de enorme omvang van de ingekomen stukken van de Raad
van Justitie bij Heren Zeventien en de Kamer Zeeland. Deze berusten in het Nationaal Archief
te Den Haag. Hier bevinden zich onder andere kopieën van de civiele en criminele rollen en de
criminele sententiën, alle vanaf 1637.
22
Zoals gezegd moesten alle zaken, zowel civiele als criminele, die compagniesdienaren
betroffen voor de Bataviase Raad van Justitie komen. Ging het om zaken die een burger of
Aziaat ‘vreemdeling’, en een compagniesdienaar aangingen, dan kwamen die eveneens voor de
Raad. Wanneer Aziaten onderling een geschil hadden, dan konden zij kiezen uit de Raad van
Justitie en de schepenbank. Voor de overige bevoegdheden van de Raad kunnen de ‘Bataviase
Statuten’ van 1642 worden geraadpleegd. Deze bevatten een compilatie van plakkaten en wetten
die de eerste decennia van Batavia werden opgesteld, en die als de basis voor het recht en de
rechtspraak onder de VOC beschouwd kunnen worden.
23
In 1798 ging de raad zichzelf ‘Hooge Raad’ noemen. De Raad van Justitie werd op 15
augustus 1809 door Daendels opgeheven en vervangen door de ‘Hoogen Raad van Justitie
van Hollandsch Indië’. Een nieuwe instructie
121 van 47 artikelen moest mankementen van het
oude justitiële systeem zoals de benoeming van familieleden en het aannemen van giften
voorkomen.
24
III. De stedelijke colleges van Batavia 1. Het College van Schepenen 1620-1809
De stedelijke of burgerlijke colleges van Batavia waren geen onafhankelijke instellingen. Zij
stonden onder het gezag van de Hoge Regering en dus onder dat van de VOC. Het belangrijkste
stedelijke college was het College van Schepenen, ook wel het schepencollege, de schepenbank of
de magistraat genoemd. Op 24 juni 1620 werden twee compagniesdienaars en drie vrijburgers in
het eerste schepencollege benoemd. De kapitein van de Chinezen werd als extra-ordinair lid
aan het college toegevoegd. De instructie voor het schepencollege van 1625 bepaalde dat het
college ‘alle civile en criminele saecken de vrije luyden borgeren deser stede ende vreemdelingen
toucheerende’ moest behandelen.
25
Vanaf 1625 telde het schepencollege zeven leden, aangevuld
met twee Chinezen.
26
Met de vreemdelingen worden in de genoemde instructie de Bataviase
Aziaten bedoeld. Dit geeft meteen aan dat het archief van het schepencollege een belangrijke
bron is voor de Aziatische bevolking van Batavia. Het schepencollege werd gewoonlijk
voorgezeten door een lid van de Hoge Regering. Het bestond tot 1690 uit twee tot drie
compagniesdienaren, en drie of vier personen uit de vrije burgerij. Het College van Schepenen
werd jaarlijks ‘geëligeerd’ gekozen door de Hoge Regering. Enkele dagen voor 30 mei de dag
van de viering van de verovering van Jaccatra gaven de schepenen de gouverneur-generaal
een namenlijst van in functie zijnde schepenen. Voorts deden zij een ‘nominatie’ voordracht
voor de benoeming van nieuwe leden. De Hoge Regering regelde eerst het voorzitterschap door
een lid uit de Raad van Indië aan te wijzen, en benoemde vervolgens enkele nieuwe schepenen
uit dubbeltallen. In de late zeventiende eeuw koos de Hoge Regering uit acht burgers, zes
compagniesdienaren en vier Chinezen. Zij koos daaruit met de meeste stemmen vier burgers,
drie compagniesdienaren en twee Chinezen. Vanaf 1690 waren dat vijf burgers en vier
compagniesdienaren. Het kwam dikwijls voor dat zittende leden werden herkozen. De president
of voorzitter van het schepencollege was altijd een compagniesdienaar in de rang van raad of
extra-ordinaire raad van Indië. Hij bewaarde en gebruikte het stadszegel waarvan akten, brieven
e.d. werden voorzien. Voor elk zegel ontving hij geld, een reaal van achten.
Na de benoemingen werden op 30 mei de oude leden in de gouverneurszaal ontboden en
bedankt voor hun diensten. Op die dag was het ‘Verovering’, de viering van de verovering van
Jaccatra met veel feestgeschut. Daarna kwamen de nieuwe leden binnen. De leden die in functie
bleven, legden ‘den eed van purge’ van zuivering of integriteit af, de nieuwgekozen leden legden
‘den eed voor schepenen’ af. Het College van Schepenen was financieel
afhankelijk van de Hoge Regering. Het had niets te zeggen over de inkomsten van de stad, want
de inkomsten uit de pachten van de kledenpasar de textielmarkt, de groente- en vismarkten
en dergelijke en de opbrengst van de Chinese hoofdbriefjes hoofdelijke belasting werden
rechtstreeks in de compagnieskas gestort. De leden van het schepencollege werden door de Hoge
Regering gesalarieerd, te weten met 100 realen per zes maanden. De leden die compagniesdienaren
waren kregen bovendien 13 realen maandgeld, terwijl alle leden bij hun aantreden 50 realen
mantelgeld kregen om een mantel te kopen. Dit officiële ambtgewaad werd gedragen tijdens
vergaderingen in het raadhuis. Het College van Schepenen was
verantwoordelijk voor de verkiezing van de overige stedelijke colleges. Enkele dagen na 30
mei communiceerde het nieuwe schepencollege aan de Hoge Regering de nominatie tot de
verkiezing van de ‘borgerlijke collegiën deser steede’. Uit dubbeltallen werden de zittende of
nieuwe leden voor de diverse colleges gekozen: zeven weesmeesters onder wie een lid van de
Raad van Indië als voorzitter; vijf commissarissen van huwelijkse en kleine gerechtszaken; vier
boedelmeesters van Chinese en andere ‘vreemde’ of ‘onchristen’ Aziatische sterfhuizen twee
Nederlanders, twee Chinezen en in de achttiende eeuw ook twee moslims. Daarnaast werden twee
buitenregenten van het vrouwentuchthuis, en twee buitenregenten van het lazarushuis benoemd.
Nadat de Hoge Regering de benoemingen formeel in haar vergadering had bekrachtigd,
werden de aftredende leden van de genoemde colleges in de gouverneurszaal van het kasteel
ontboden en bedankt voor hun diensten. De nieuwe leden werden daarna binnengelaten om de
eed van trouw af te leggen; dit gold niet voor de regenten van het tuchthuis en het lazarushuis.
27
Het College van Schepenen had behalve het nominatierecht betreffende de genoemde stedelijke
instellingen ook het recht elk jaar in juni nieuwe burgerofficieren voor de schutterscompagnieën
te nomineren. De officieren van compagnieën
122 van het kasteel, het ambachtskwartier en de
equipagewerf werden echter rechtstreeks door de Hoge Regering gekozen.
De macht van de president van de schepenbank was groot. Hij vertegenwoordigde het gezag
van de Raad van Indië en mocht het college bij elkaar roepen en bij gelijkheid van stemmen
gold zijn stem als een dubbele. Hij controleerde op dinsdagen de boeken, en zat de reguliere
vergaderingen op de maandagen, woensdagen en vrijdagen van 7 tot 11 uur ’s ochtends voor.
Deze vergaderingen werden gehouden in de schepenkamer van het raadhuis of stadhuis thans
museum Fatahilah. De president en secretaris een geschoolde jurist moesten altijd voortijdig
aanwezig zijn. Zij bereidden de vergaderingen voor en zagen toe op de verslaggeving en
notulering in de resolutieboeken. Ook hielden zij de civiele en criminele ‘rollen’ boeken bij.
Het schepencollege hield zich in de achttiende eeuw in toenemende mate bezig met de publieke
werkzaamheden infrastructuur en bruggen en diverse stadszaken zoals onder andere het
toezicht op maten en gewichten; de vleeshal, de vis- en groentemarkten, de prauwenhuizen,
de visdrogerij, kalkbranderijen, brandspuiten, bakkerslicenties, keurmeesters van het brood
en het vlees, stadsvroedvrouwen, valsemunterij, toezicht op warongs en wagenverhuurders,
huwelijksceremonies en begrafenissen, burgerofficieren, burgerwachten, burgerboeien,
chirurgijns en practizijns, de ‘toptafels’ ofwel gokplaatsen van de Chinezen, erven en huizen,
herbergen, opsluiting van krankzinnigen, het lazarushuis, stadsloterijen. Na de jaarlijkse
verkiezing van nieuwe wijkmeesters staken schepenen veel tijd in het collecteren van geld van
burgers waarvan het uitmodderen van kanalen en grachten werd bekostigd. Rooimeesters hielden
toezicht op de groenvoorzieningen. De politietaken werden waargenomen door
de baljuw die werd aangesteld en betaald door de Hoge Regering. Hij had jurisdictie
zowel in als buiten de stad en mocht personen arresteren, bekeuren, dagvaarden en tegen hen
procederen. Hij mocht mensen aanhouden over burengerucht, vechten, diefstal, hoererij en
overspel, verkrachting, moord en doodslag. Ook zag hij toe op de reiniging van de straten, het
ophalen van het huisvuil en de openbare orde.
28
Zijn territorium beperkte zich na 1651 tot de stad, de Zuidervoorstad thans Glodok en de
stadssingels. Vanaf dat jaar had een landdrost het politieopzicht over de Ommelanden. Zowel de
baljuw als de later twee aangestelde landdrosten een voor de oostzijde van de stad, en een voor
de westzijde hadden ‘kaffers’ of Afrikaanse knechten
29
tot hun beschikking: vanaf 1681 8 voor de baljuw, 8 voor de landdrost van de
westzijde en 6 voor de landdrost van de oostzijde. Baljuw en drosten werden bijgestaan door
wijkmeesters die medeverantwoordelijk waren voor ordehandhaving, brandbestrijding en de
registratie van de bewoners in hun wijken. De wijkmeesters leverden jaarlijks de overzichten van
de bewoners in hun wijk aan schepenen, die het totale bevolkingsoverzicht aan de Hoge Regering
verstrekten. Vooral in civiele zaken had het schepencollege
ruimte tot handelen. Rond 1630 handelde het college al ongeveer 250 civiele zaken per
jaar af. Toen waren dat nog vooral zaken die Nederlanders betroffen, bijvoorbeeld lieden die
een schuld niet wilden betalen. Huwelijkstwisten, overspel, injuriën beledigingen, ‘drossen’
het weglopen van slaven en slavinnen, opiummisbruik en gokken zijn zaken die in
de civiele rollen regelmatig voorkomen. In de criminele zaken springen de vele gevallen van
doodslag, geweldpleging, drossen van slaven en slavinnen, en diefstal in het oog. Waar het ging
om veroordelingen van zware criminele delicten, moest de Hoge Regering om approbatie of
toestemming worden gevraagd. De resolutieboeken van de Hoge Regering vermelden vooral in de
zeventiende eeuw nog vele criminele processen. Het is daarom raadzaam deze bron te raadplegen
naast de criminele rollen van schepenen. De Hoge Regering moest ook alle
doodvonnissen goedkeuren. Zij kon een criminele veroordeling ongedaan maken door gratie
te verlenen. Bij de intrede van een nieuwe gouverneur-generaal was het gebruikelijk om
over de hoofden van schepenen heen een aantal kettingboeven en ontuchtige lieden op vrije
voeten te stellen. Zo werden de kerkers onder het stadhuis de stadsboeien wat leger. Toen
gouverneur-generaal Cornelis Speelman in 1681 aantrad, werden maar liefst 39 Nederlandse
kettingboeven uit de boeien ontslagen, terwijl het vrouwentuchthuis werd ontlast van vier
Nederlandse en vier Aziatische vrouwen. Vijf personen, onder wie de imam Coeningh, werden
verlost van hun verbanning naar De Kaap.
30
Het Bataviase schepencollege kreeg het in de jaren vijftig en zestig van de zeventiende
eeuw steeds drukker met kleine overtredingen en kleine gerechtszaken. Die werden gewoonlijk
afgehandeld door twee gecommitteerde schepenen en een commissaris van huwelijkse zaken. In 1673
besloot de Hoge Regering het gerecht daarvan te ontlasten. Voortaan werden alle kleine zaken
afgehandeld door commissarissen van huwelijkse zaken; dit college werd met één man versterkt.
31